Lees verder

Wie meent dat tunnelvisie een kwaal is waar louter anderen aan lijden, dient met spoed Waarom ik altijd gelijk heb van Eric Rassin te lezen. In dit zeer boeiende en bij tijd en wijle ook komische boek, verkondigt hij een even belangrijke als verontrustende boodschap: tunnelvisie treft eenieder, ongeacht intelligentie en opleiding, bij het waarnemen, redeneren, beoordelen en beslissen, en er is bovendien ook nog eens bar weinig tegen te doen.

Vanzelfsprekend verkondigt Rassin niet alleen, hij onderbouwt ook. De lezer wordt ondergedompeld in een overweldigende hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek. Ter ondersteuning van alle onderdelen van zijn betoog worden meerdere experimenten aangevoerd, waardoor het geheel een krachtige onderbouwing lijkt te vormen van de ingenomen stellingen en getrokken conclusies. Omdat het boek echter geen ruimte biedt voor een uitgebreide verhandeling over de opzet van ieder genoemd onderzoek, en omdat nogal eens vakjargon wordt gebezigd (een lexicon is helaas niet opgenomen), is het voor de leek soms lastig de onderzoeksresultaten op waarde te schatten, en moet volledig worden vertrouwd op de gevolgtrekkingen van de auteur. Dat vertrouwen wordt op de proef gesteld als hij, zoals een enkele maal gebeurt, conclusies trekt naar aanleiding van experimenten waaraan niet meer dan negentien proefpersonen hebben deelgenomen, of wanneer de uitkomsten percentueel niet veel van elkaar lijken te verschillen. Deze zwakker ogende onderzoeken vormen echter slechts een kleine minderheid, waardoor het gehele betoog, gevat in een vijftal hoofdstukken, geen averij oploopt en moeiteloos overeind blijft.

Huzarenstukje
Door enerzijds verrassend veel verschillende facetten van tunnelvisie te beschrijven – van waarnemen tot besluitvorming – en anderzijds de lezer zichzelf te laten testen, maakt de auteur in het eerste hoofdstuk al direct duidelijk dat er bij tunnelvisie niet louter sprake is van een eenvoudige, voornamelijk door anderen te maken denkfout. De ontzagwekkendheid van het probleem begint te dagen.
Het tweede hoofdstuk vormt het huzarenstuk van het boek omdat Rassin daarin, naar eigen zeggen als eerste wetenschapper, verklaringen presenteert voor het optreden van het fenomeen tunnelvisie. Hij zoekt de verklaring enerzijds in de omstandigheden waaronder dit probleem op de loer ligt. Als omstandigheden benoemt hij de volgende situaties: de vraagstelling is sturend (met als versterkend effect de gefaseerde verstrekking van informatie), er moet een overvloed van al te genuanceerde informatie worden verwerkt, en/of er is sprake van een bepaalde mentale gesteldheid waaronder moet worden gekomen tot een beslissing, zoals toegenomen motivatie, stress en verminderde stemming. Rassin noemt anderzijds ook als verklaring een aantal fundamentele besluitvormingsprocessen zoals conditionering, het zwaarder wegen van bevestigende dan van ontkrachtende informatie, het te snel menen genoeg informatie te hebben voor het nemen van beslissingen, en het fenomeen van imaginatie-inflatie (het geleidelijk toenemen van subjectieve waarschijnlijkheden). De auteur maakt een voorbehoud bij deze verklaringen door te stellen dat daaraan slechts mondjesmaat empirisch onderzoek ten grondslag ligt. Ik voeg daaraan toe dat het onderscheid tussen het beschrijven in hoofdstuk 1 en het verklaren in hoofdstuk 2 niet altijd even helder is, hetgeen enigszins afbreuk doet aan de idee dat het fenomeen uiteindelijk daadwerkelijk verklaard wordt. Voor de boodschap van het betoog maakt dat verder overigens geen verschil.
In hoofdstuk 3 wordt een groot aantal situaties beschreven waarin tunnelvisie een probleem oplevert. De revue passeren: het nemen van beslissingen in het dagelijkse leven, het trekken van wetenschappelijke conclusies, het medisch en psychiatrisch diagnosticeren, en de strafrechtelijke bewijsvoering. Hij beschrijft onthutsende staaltjes van conformeren bij zowel psychotherapeutische diagnoses, als bij een meer exacte bezigheid als het vergelijken van vingerafdrukken.
Hoofdstuk 4 is gewijd aan met tunnelvisie verwante mentale vertekeningen, zoals de selectiviteit van het geheugen, de moeite met het waarnemen van verandering, onterechte verankering, het onvermogen om onze gedachten te controleren en naïeve goedgelovigheid bij een goed verhaal.
In hoofdstuk 5 wordt tot slot een aantal remedies tegen tunnelvisie aangereikt waarvan als beste het moderne empirisch-wetenschappelijke denken naar voren komt, waarin immers centraal staat dat hypothesen gefalsifieerd en alternatieven verzonnen dienen te worden. De conclusie luidt echter dat ook dat niet zaligmakend is, en dat het volledig uitbannen van de denkfout ijdele hoop is.

Niemand buiten schot
Voor de strafrechtjurist is dit boek zeer waardevol. Rassin is niet de eerste die wijst op problemen met tunnelvisie in de strafrechtketen, en de funeste gevolgen daarvan, maar hij maakt wel als geen ander duidelijk dat geen van de procesdeelnemers buiten schot blijft. Niet alleen ambtenaren van politie, de gedoodverfde patiënten van deze kwaal, maar ook ingeschakelde deskundigen, officieren van justitie, rechters en advocaten hebben te weinig kennis van de alomvattendheid van tunnelvisie.
Zo bestaat ten onrechte het idee dat tunnelvisie slechts een stokpaardje is van de advocatuur, dat te pas en te onpas van stal wordt gehaald. Voorts pleegt de raadsman zijn pijlen slechts op politie en justitie te richten, en in toenemende mate op deskundigen, terwijl niet of nauwelijks wordt gewezen op de bevattelijkheid van de zittende magistratuur, hoewel het toch juist die rechters zijn die uiteindelijk de belangrijkste beslissing dienen te nemen. Door het raadkamergeheim weet niemand of door rechters de eigen feilbaarheid onderkend wordt, maar uit de houding ter zitting en de motivering van beslissingen kan helaas worden afgeleid dat ook zij niet beseffen aan welke krachten zij onderhevig zijn.
Hoezeer de rechterlijke macht bij het nemen van belangrijke beslissingen vatbaar is voor volstrekt irrationele invloeden, blijkt prachtig uit enkele in hoofdstuk 4 opgenomen onderzoeken. Kennisneming van het experiment waaruit bleek dat de hoogte van de straf samenhing met de uitkomst van een worp met dobbelstenen, zou verplicht moeten zijn in de opleiding van rechterlijke ambtenaren, en in de nascholing van iedere togadrager.

Sturende procedure
Rassin schetst niet alleen op even vermakelijke als overtuigende wijze hoe onder andere de rechterlijke macht op cruciale momenten (dis-) functioneert, maar bovendien stelt hij dat dat functioneren ook nog eens plaatsvindt binnen een procedure die zo is ingericht dat daardoor alleen al tunnelvisie alom gevoed wordt. Hij beschrijft in hoofdstuk 3 dat de hele strafrechtelijke procedure zo is opgezet dat men van meet af aan uitsluitend oog lijkt te hebben voor de schuld van de verdachte. Allerlei aspecten die de tunnelvisie in de hand werken, zijn immers opgenomen in onze strafwetten, zoals bijvoorbeeld de sturende vraagstelling (de tenlastelegging), de gefaseerde verstrekking van informatie (de politie levert gaandeweg nieuwe processen-verbaal aan; de rechter neemt eerst kennis van het door justitie opgestelde dossier; de officier van justitie geeft tijdens de zitting als eerste zijn visie op de door en namens hem geconstateerde feiten), en het feit dat de rechter bij de verplichte motivering waarom een verdachte schuldig is niet hoeft te verantwoorden waarom hij ontlastend bewijsmateriaal of het ontbreken van bewijsmateriaal niet meeweegt.

Mijnenveld
Iedere strafrechtjurist, ook de wetgevende, dient van deze combinatie van menselijke fouten en een verkeerd ingericht beslismodel kennis te nemen. Hij die belangrijke beslissingen neemt, moet weten waardoor hij beïnvloed kan worden. Bovendien ontvouwt Rassin in hoofdstuk 5 een concreet stappenplan ter omzeiling van de eerder beschreven mijnen, valkuilen, en sloten. Ook met deze kennis is een nat pak niet uitgesloten, maar inzicht in eigen functioneren kan wel erger leed voorkomen. De twee belangrijkste stappen zijn: het moeten verzinnen van alternatieve hypothesen en het evalueren van alle hypothesen aan de hand van bevestigende, ontkrachtende en verwachte maar uitgebleven informatie, waarbij iedere informatie even zwaar gewogen dient te worden. Dit lijkt veel extra werk op te leveren en het is daarom de vraag in hoeverre deze aanbevelingen een gewillig oor krijgen in de huidige strafrechtpraktijk, die immers wordt gedomineerd door gebrek aan tijd en geld. Het zal er daarom wel op neerkomen dat het de strafpleiter is die het stappenplan moet vertolken in de rechtszaal, en als het aan mij ligt, gebeurt dat met dit boek in de hand.

Beangstigende almacht
Een kers op de taart is dat Rassin zelf ook niet volledig ontkomt aan tunnelvisie. Hij besluit zijn boek met het inzicht dat hij voornamelijk heeft gezocht naar bewijs voor zijn stelling, en niet naar tegenbewijs. Hij schrijft in zijn voorwoord dat tijdens zijn onderzoek keer op keer bleek dat de denkfout nog omvattender en dwingender was dan hij eerder gedacht had. Omdat het steeds sterker wordende geloof in een eigen stelling tunnelvisie kan blijken te zijn, heb ik naarstig gespeurd naar een cruciale denkfout in dit boek. Die heb ik niet gevonden, maar wel stuitte ik er een enkele maal op dat Rassin een onderzoeksresultaat dat niet overeenkomt met zijn denkrichting slechts in de marge noemt, maar kennelijk niet betrekt in zijn overwegingen.
Hij voldoet daarmee aan de door hemzelf gehanteerde definitie van ‘de halsstarrige neiging om altijd op zoek te gaan naar bewijs voor de aangehangen hypothese’. Deze omissie is geen zwakte, maar een onbedoelde en juist daardoor sterke ondersteuning van de ook in het voorwoord aangehaalde ‘beangstigende almacht’ van tunnelvisie.

Mr M.A.C. van Vuuren is strafpleiter bij Reynaerde advocaten te Amsterdam. E-mail: vanvuuren@reynaerdeadvocaten.nl.