Piekeren doen we allemaal, maar we zijn er niet allemaal even intensief mee bezig. Verkuil veronderstelt dat ook dit verschijnsel normaal verdeeld is. In zijn spreekkamer ziet hij vooral degenen die er nauwelijks mee kunnen ophouden. Onderzoekers richten hun belangstelling echter ook op andere mensen. Hun gepieker kan in kaart worden gebracht via dagboeken en met behulp van apparatuur die op willekeurige momenten seintjes aan proefpersonen geeft om hun gedachten te rapporteren. De aandacht kan dan twee kanten opgaan. Onderzocht kan worden in hoeverre bijvoorbeeld stressvolle gebeurtenissen aanleiding geven tot gepieker, maar er is ook onderzocht of gepieker invloed heeft op iemands gezondheid. De verbanden die Verkuil rapporteert zijn weinig spectaculair. Hij noemt bijvoorbeeld een onderzoek bij mannen van een jaar of vijftig die piekerden over economische recessie. Veel piekeren verhoogde de kans op een hartinfarct met enkele procenten, maar die piekeraars rookten en dronken ook meer, en ze kwamen vaker uit families met een grotere kans op hart- en vaatziekten.
Als we in dit boek de gegevens uit research koppelen aan de concrete adviezen die Verkuil aan notoire piekeraars geeft, dan valt vooral op dat onderzoeksuitkomsten nauwelijks bruikbaar zijn. Anders gezegd: wetenschappelijk onderzoek en praktijk ontwikkelden zich tot nu toe los van elkaar. Verkuil als hulpverlener baseert zich op technieken die de afgelopen zestig jaar in brede kring populair werden. Het is vaak handig om dagboekjes bij te houden (gedragstherapie). Het is zinvol om met de ogen van een ander naar jezelf te kijken (een techniek uit de gestalt-therapie). Het helpt om je eigen gedachten rationeel te analyseren (cognitieve gedragstherapie). Maar het helpt ook om je gedachten te leren accepteren zónder ze rationeel te analyseren (mindfulness).
In een flink deel van dit boek bespreekt Verkuil het piekeren in termen van een evolutietheorie. Ooit, heel lang geleden, maakte piekeren ons alert op dreigend gevaar. Wie goed kon piekeren, had een grotere overlevingskans. Maar wat toen zinvol was, is nu minder opportuun: we leven in een andere cultuur. Hier ziet Verkuil over het hoofd dat we dergelijke verhalen kunnen ophangen voor elk willekeurig gedrag. Je kunt het zo gek niet bedenken, maar van elk menselijk gedrag valt te beweren dat het ooit positief bijdroeg aan overlevingskans. Dat komt door de Wet van Cruijff: ‘Elk nadeel heb z’n voordeel.’