Lees verder
Door Jan Willem Veerman, Lex Hendriks, Hans van Huijgevoort, Anita Blonk en Thieu Dollevoet (2019). Oud-Turnhout / ‘s-Hertogenbosch: Gompel & Svacina, 269 p.
Karel Soudijn

Dit boek is op een intrigerende manier helder en complex. De auteurs richten zich op studenten en professionals die actief zijn op de terreinen van onderwijs en jeugdzorg. Deze groep vindt hier een goed leesbare samenvatting van de gebruikelijke opvattingen over methodologie. Het onderzoeksproces wordt beschreven in fasen: van probleemstelling tot rapportage. Niet alleen kwantitatieve benaderingen krijgen aandacht, maar ook kwalitatieve. Wie al enige tijd geleden is afgestudeerd, kan de beschrijvingen doornemen als een gemakkelijk te volgen opfriscursus. Dwars door de bekende methodologische zaken weven de auteurs echter telkens vijf B’s. Hiermee wijzen ze op de begrippen belang, bereidheid, beschikbaarheid, bekwaamheid en benutting. Juist deze begrippen maken het boek complex, want de auteurs benadrukken weliswaar dat onderzoekers dit kwintet altijd voor ogen moeten houden, maar een goed uitgewerkt recept voor het hanteren van de vijf B’s ontbreekt. Het blijft bij een reeks waarschuwingstekens, terwijl het succes van praktijkgericht onderzoek hier nu juist sterk van afhangt.

Aan het begin halen de auteurs een definitie aan van praktijkgericht onderzoek die de nadruk legt op verandering. Gangbare onderzoeksprocedures richten zich echter op het in kaart brengen van een bestaande situatie. Uit die beschrijving kan duidelijk worden dat allerlei betrokkenen een bestaande situatie onwenselijk vinden, maar daarmee is de sprong naar verandering nog niet gemaakt. Hier komen in elk geval de vijf B’s om de hoek kijken. De auteurs illustreren het proces van onderzoek met voorbeelden die ‘realistische situaties in fictieve organisaties’ schetsen. Hieraan voegen ze toe: ‘Elke gelijkenis met bestaande organisaties berust op toeval.’ Om didactische, praktische en beroepsethische redenen is de voorkeur voor fictie goed te begrijpen. Fictie strijkt plooien van de werkelijkheid glad. Nadeel is dat de vijf B’s weinig realistisch in de gegeven voorbeelden aan bod komen.

Eén voorbeeld laten de auteurs in verschillende hoofdstukken terugkomen. Het betreft hier een stichting met twintig scholen voor basisonderwijs waar pesten een probleem lijkt te worden. Stukjes van een onderzoekscyclus worden aan de hand van dit voorbeeld geïllustreerd. Juist hier mis ik een concrete analyse van hoe een beschrijving werd benut. Stel dat onderzoek duidelijk maakte dat op het ene schooltype meer werd gepest dan op het andere, hoe werd dit dan vertaald naar interventies? En hoe kreeg men degenen mee, die er belang bij hadden dat er zo weinig mogelijk zou veranderen?

Praktijkgericht onderzoek lijkt vooral te vragen om strategische vaardigheden. Maar misschien zie ik het te somber in, en gaat alles in de praktijk veel gemakkelijker dan ik denk. Voor de schrijvers van dit boek is onderzoek vooral ook een aanzet tot een gesprek met betrokkenen. Het optreden als onderzoeker is op zichzelf al te beschouwen als een interventie die tot verandering leidt. In het derde hoofdstuk halen de auteurs een Amerikaanse psychiater aan, die in 1960 al schreef: ‘Wil je een effectieve organisatie? Ga onderzoek doen!’