Het angstniveau in onze samenleving houdt wellicht gelijke tred met de krantenkoppen over geweldsdelicten en seksueel misbruik. Nederland werd met name opgeschrikt door de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, en wereldwijd staat Al Quaida symbool voor geweld uit naam van een ideologie. Bij het dodelijk geweld in Alpen aan den Rijn was daarentegen eerder sprake van een individuele stoornis bij de dader. Ook over seksueel misbruik van kinderen wordt de laatste tijd veel geschreven.
De bemoeienis van psychologen en psychiaters met de forensische sector is de afgelopen twee decennia sterk toegenomen, en er lijkt een tekort aan deskundigen te zijn. De wachttijden voor onderzoek door het Pieter Baancentrum zijn te lang en er is veel kritiek op de werkwijze van het pbc. Psychologische en psychiatrische diagnostiek in deze sector staan ter discussie, zeker nu de dsm-v in voorbereiding is. Ons tbs-stelsel (uniek in de wereld) staat al langer ter discussie.
Experts in overvloed
Is de toegenomen bemoeienis van psychiaters en gedragsdeskundigen eigenlijk wel productief in dit complexe veld? Moeten we wel van patiënten spreken, zoals consequent gebeurt in de tweede druk van het Handboek Forensische geestelijke gezondheidszorg? Worden rechters niet misleid door de overvloed aan deskundigen die tegenwoordig worden ingeschakeld en krijgen ze op die manier niet veel te veel de kans hun eigen beslissingen uit te besteden? Bovendien is de eenstemmigheid van de oordelen van experts ver te zoeken, zoals ik laatst met eigen ogen kon vaststellen. Is ons vakgebied misschien nog niet rijp genoeg voor een prominente rol in de forensische praktijk? Recidive is toch niet echt te voorspellen, aangezien gedrag een functie is van persoon en omgeving en we die omgeving nooit onder controle krijgen?
Het succes van psychologen en psychiaters in het forensische veld hangt mijns inziens vooral af van de mate waarin de mensen die hier worden gediagnosticeerd en behandeld in staat zijn tot het aangaan van een goede hechtingsrelatie. Elke psychologische beïnvloeding veronderstelt in bepaalde mate de capaciteit tot hechting. Ontwikkelingspsychologisch en psychopathologisch staat het hechtingsbegrip op eenzame theoretische hoogte. Cruciaal voor succes in de begeleiding en behandeling is het vormgeven van de bejegening van de betrokkene, aan de hand van een goede minitheorie over de casus, waarin de structuur van de doorgaans fors beschadigde gehechtheid een grote rol speelt.
Een breed overzicht
Bovenstaande kwesties komen niet systematisch aan de orde in het hier besproken handboek. De term ‘hechting’ komt slechts eenmaal voor in het boek, en er worden slechts twee weinig betekenisvolle zinnen aan besteed. Op veel andere terreinen biedt het boek echter een breed overzicht: alle vormen van diagnostiek, psychopathologie, risicotaxatie en rapportage, uiteenlopende behandelvormen bij alle leeftijden en in allerlei settings, en diverse juridische kwesties passeren de revue in doorgaans handige, compacte hoofdstukken. Empirisch onderzoek in het forensische veld is sinds 2003 sterk toegenomen, er is sprake van meer integratie van het forensische veld in de reguliere geestelijke gezondheidszorg, de differentiatie in behandelaanbod en patiëntendoelgroepen is uitgebreid. De ‘forensische jeugd’ staat meer in de schijnwerpers. Risicotaxatie heeft op alle niveaus de laatste tien jaar uitgebreid aandacht gekregen. In de nieuwe druk van dit handboek wordt aan al deze thema’s recht gedaan, vaak komen empirische bevindingen aan bod en soms worden er klinische illustraties toegevoegd. Het boek begint heel helder en elementair met een uiteenzetting van de juridische kaders voor de geestelijke gezondheidszorg van de forensische patiënt. Vervolgens komt de Pro Justitia-rapportage op twee manieren aan bod: ambulant en klinisch. De 47 auteurs in dit handboek zijn in de regel terzake kundig. Het zijn wel veel practici en veel psychiaters, ik mis bijvoorbeeld kritische hoogleraren psychologie die actief zijn in dit vakgebied, zoals Corine de Ruiter en Harald Merckelbach.
De dsm-v komt niet voor in het handboek, terwijl deze tweede druk – de eerste verscheen in 2003 – het verschijningsjaar van de dsm-v (2013) wel zal overleven. Ik vind dat jammer: 65% van de volwassen mannelijke gedetineerden heeft een persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen zijn, sinds ze in 1980 op een aparte as in de dsm-iii werden geplaatst, een grote rol gaan spelen in de diagnostische, behandel- en verzekeringspraktijk. Van de dsm-v wordt met betrekking tot de persoonlijkheidsstoornissen juist de grootste verandering verwacht; er is al voldoende over bekend om hierop (kritisch) in te gaan in een handboek zoals dit. De dsm-iv komt overigens slechts spaarzaam aan bod en dan nog met een referentie naar 1994 in plaats van 2000.
Het handboek is een boek geworden dat een plaats in de kast verdient, het kan goed worden gebruikt als naslagwerk. Het geeft veel en ook praktische informatie zodat het mogelijk is snel een overzicht te krijgen van een van de vele aspecten van het forensische veld. Het is evenwel geen boek met vergezichten of een centrale visie, geen kritisch boek dat je aan het denken zet over de thema’s waarmee ik deze recensie opende.
Prof.dr. J.J.L. Derksen is klinisch psycholoog, werkzaam aan de Radboud Universiteit, de Vrije Universiteit van Brussel en in een eigen praktijk.