Lees verder
De Amerikaanse beroepsvereniging van psychologen, apa, publiceert een reeks boeken over stromingen op het gebied van de psychotherapie. Onlangs verscheen een Nederlandse vertaling van de aflevering over psychoanalyse. Jeremy Safran, psycholoog in New York, geeft eerst een kort overzicht van de geschiedenis van de psychoanalyse, waarin Sigmund Freud na enkele bladzijden al voorbij wordt gestreefd door een groot aantal Britse en Amerikaanse navolgers die hun eigen accenten legden.
Karel Soudijn

Heel even komt de Fransman Jacques Lacan aan bod, vooral omdat zijn werk nogal wat invloed heeft gehad in Latijns-Amerika. Verder meldt Safran over hem: ‘Lacan is een notoir moeilijk te begrijpen denker, deels doordat zijn gedachtegoed ingebed is in de Franse intellectuele traditie die stilistisch zeer verschilt van de Anglo-Amerikaanse’ (p. 39).

Met de laatste woorden uit dit citaat is meteen het hele boek van Safran gekarakteriseerd. De psychoanalytische theorie en praktijk die hij schetst, is in hoge mate een Anglo-Amerikaanse. Aan de vertaling is weliswaar een voorwoord van een Nederlandse analyticus toegevoegd, maar deze is na anderhalve bladzij al klaar met zijn verhaal; hij maakt niet duidelijk in hoeverre de psychoanalyse in Nederland spoort met die in de Verenigde Staten.

Safran presenteert na zijn korte geschiedenis een hoofdstuk over theorie. Dit deel bestaat voornamelijk uit de beschrijving van enkele begrippen. Een ervan blijft onvertaald: enactment. Het zal in de loop van het verhaal uitgroeien tot het belangrijkste in dit boek. Safran definieert enactments als de zich herhalende ‘scenario’s die tussen cliënt en therapeut worden uitgespeeld. Ze zijn een weerspiegeling van de onbewuste bijdragen van beider persoonlijke geschiedenissen, conflicten en manieren waarop zij relaties met anderen aangaan’ (p. 56).

Ook het hoofdstuk over theorie is kort. Hierna volgt een lang stuk over het therapeutische proces. Ook nu presenteert Safran vooral enkele begrippen, maar hij voegt er soms citaten uit het gesprek tussen analyticus en cliënt aan toe. Wat is in het therapeutische proces ‘de meest fundamentele interventie’? Volgens Safran is dit empathie (p. 68).

Na het hoofdstuk over het therapeutische proces volgen beknopte beschouwingen over de evaluatie van behandelingen en over toekomstige ontwikkelingen. Daarna geeft Safran nog een samenvatting en een overzicht van sleutelbegrippen. Bij het boek hoort een dvd, maar die is alleen bij de apa te bestellen.

Kick

In zijn evaluatie is Safran optimistisch. Hij noemt effectonderzoek waarin psychoanalytische behandelingen gunstig scoorden. Het is echter niet duidelijk in hoeverre deze resultaten gegeneraliseerd kunnen worden, want bij Safran komt de psychoanalytische praktijk tevoorschijn als buitengewoon gevarieerd. De behandelingen zijn ook niet echt duidelijk afgegrensd van andere vormen van therapie. Volgens de auteur ontlenen psychoanalytici tegenwoordig zelfs interventies en ideeën aan bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie en aan de Gestalt-therapie van Fritz Perls, een vorm van behandeling die ooit uit onvrede met de psychoanalyse is ontwikkeld.

Safran maakt bovendien duidelijk dat psychoanalytici onderling sterk verschillen in de mate waarin zij iets van hun eigen leven blootgeven aan cliënten. Sommige behandelaars zijn als het ware een blanco scherm, andere therapeuten gaan veel duidelijker de kant op van een interactie tussen twee gelijkwaardige partijen. Ook in frequentie van sessies en lengte van behandeling is er grote variatie, al zal een psychoanalytische behandeling zelden kort van duur zijn. Bijna alles kan, dus onderzoeksresultaten zeggen bijna niets.

De psychoanalytische praktijk, althans zoals deze in dit boek staat beschreven, heeft iets dubbelzinnigs. De beroepscode van het nip hecht grote waarde aan autonomie en zelfbeschikking van cliënten. Als cliënten een professionele relatie willen afbreken, dan moeten zij dit gewoon kunnen doen, tenzij die relatie door de rechter is opgelegd, of tenzij cliënten wilsonbekwaam zijn. In de psychoanalyse zoals Safran die beschrijft, lijken alle cliënten welhaast per definitie wilsonbekwaam te zijn. Denkt een cliënt met de behandeling te kunnen stoppen? Dan moet de analyticus erop aandringen dat dit niet ‘zomaar’ gebeurt. Er moeten toch minstens enige zittingen gewijd worden aan de vraag, of de cliënt die wil ophouden met de behandeling ook inderdaad wil stoppen met de therapie. Misschien heeft die persoon geen zuivere motieven. Daar moet eerst helderheid over komen.

Aan het begin van zijn hoofdstuk over de theorie merkt Safran op, dat nog steeds onduidelijk is ‘of psychoanalyse een wetenschap is of een hermeneutische discipline’ (p. 43). Voor mij was het antwoord na lezing van dit boek wel duidelijk. Ik kies voor het laatste: een hermeneutische discipline. Psychoanalyse bestaat uit een verzameling begrippen die toepasbaar zijn om nieuw licht te werpen op persoonlijke en relationele problemen. Dat nieuwe licht onthult geen vaste waarheden, maar laat aan de betrokkenen mogelijkheden zien om die problemen op een andere manier te beleven. Of ze daar iets aan hebben, dat blijft in het vage. Volgende week denken ze er misschien weer anders over. En misschien is psychoanalyse vooral ook een vorm van verslaving: het moet toch een geweldige kick geven om week in week uit bij iemand langs te gaan die telkens iets indringends naar voren brengt.

Psychoanalyse en psychoanalytische therapie in de praktijk
Door: J. Safran (2014; vertaling R. Meijer)
Amsterdam: Hogrefe, 176 p.