Lees verder
Door Flip Jan van Oenen (2019). Amsterdam: Boom / de Tijdstroom, 160 p.
Karel Soudijn

Flip Jan van Oenen is arts en systeemtherapeut. In 2007 besloot hij om op wetenschappelijke wijze de effectiviteit te onderzoeken van een interventie die hem op dat moment het sterkst interesseerde. Een meerwaarde van die interventie kon hij echter niet aantonen. Ondertussen nam Van Oenen ook de wetenschappelijke literatuur door over de effectiviteit van verschillende behandelmethoden. Conclusie: in een halve eeuw doet geen enkele nieuwe methode het beter dan een vorige. Wie een flink aantal overzichtsartikelen doorneemt, komt wél tot het oordeel dat psychotherapie gemiddeld genomen iets oplevert, maar dat effect is matig, na enkele sessies wordt het niet groter, en het maakt weinig uit welke methode er is gevolgd. Het is echter belangrijk dat behandelaars zelf in hun manier van werken geloven. Daarom is het ook goed dat zij trainingen volgen en volgens een protocol werken: dit sterkt psychotherapeuten in hun idee dat zij zinvol bezig zijn. Ze denken dan dat zij niet zomaar wat doen, terwijl iets willekeurigs ook effectief zou kunnen zijn, mits behandelaars daar zelf heilig in geloven. Kortom, psychotherapie is een mijnenveld vol paradoxen.

Van Oenen geeft aardige voorbeelden van paradoxen. Bij cognitieve gedragstherapie leren cliënten om op een bepaalde manier na te denken, en dat helpt vaak wel een beetje. De laatste jaren wordt echter mindfulness bij heel veel problemen ingezet, en die methode lijkt even effectief. Mindfulness leert cliënten te stoppen met nadenken. Dus wel of niet nadenken? Het maakt eigenlijk niets uit.

Waar komt psychotherapie op neer? Misschien is het een dans. Dansen gaat prettiger als de partners goed op elkaar zijn afgestemd, maar je moet er op tijd mee stoppen. Van Oenen vergelijkt psychotherapie in dit boek ook met kunst. Dit houdt voor hem in dat we niet moeten zoeken naar effectiviteit, maar naar de mate waarin de betrokkenen geïnspireerd raken. Ruim baan maakt de auteur voor een andere vergelijking: psychotherapie is een ritueel dat in de plaats kwam van kerkelijke rituelen. Daar ziet Van Oenen wel winst. Het kerkelijk ritueel beschouwt hij als ‘een monoloog waarin antwoord wordt gegeven op collectieve levensvragen’. Die monoloog is bij psychotherapie vervangen door een dialoog. Ook gaat het bij het psychotherapeutisch ritueel nu meer om een gezamenlijk onderzoek, gericht op het vergroten van het vermogen om levensproblemen te verdragen.

Een laatste vergelijking is die met fysiotherapie. Een fysiotherapeutische behandeling stopt zodra patiënten voorlopig weer verder kunnen. Als de pijn later ondraaglijk wordt, mogen patiënten terugkomen. Zo zou het volgens Van Oenen ook bij psychotherapie georganiseerd kunnen worden: stop met de behandeling zodra cliënten wat beter hebben geleerd om hun levensproblemen te verdragen, maar maak duidelijk dat ze altijd terug mogen komen als het echt niet meer gaat. En hoe zit het nu met wetenschappelijk onderzoek? De ultieme behandeling zal nooit worden gevonden, maar de auteur van dit boek ziet voor onderzoekers wel een rol weggelegd in het vergroten van de illusie dat psychotherapeuten echt belangrijk zijn..