Slecht slapen komt veel voor. Uit onderzoek komt naar voren dat ruim een derde van de bevolking geregeld slecht slaapt en dat de gevolgen ervan aanzienlijk zijn. Dit zien we niet alleen terug in een vergrote kans op ongevallen, maar er lijkt ook een link te bestaan tussen overgewicht en slecht slapen, en is er sprake van een hoge comorbiditeit, met name met depressie- en angstklachten. Hoewel op grond van dit laatste vaak gesteld wordt dat slaapklachten een onderdeel vormen van deze klachten is de causaliteit niet zo duidelijk. Wel is duidelijk dat mensen met slaapklachten een viermaal hogere kans hebben op het ontwikkelen van depressieve klachten.
Slecht slapen is ook iets wat iedereen weleens overkomt. Tot op zekere hoogte zijn we op dit gebied allemaal ervaringsdeskundigen. Boeken over slaap, slecht slapen en de behandeling van slecht slapen verschijnen dan ook met grote regelmaat. Naast wat er op wetenschappelijk gebied verschijnt, gaat het dan vaak om boeken gericht op zelfhulp. Een erg leuk voorbeeld van deze categorie Omgaan met slapeloosheid. De auteurs geven in begrijpelijke taal een volledig overzicht van alle ins en outs van de slaap, slaapklachten en -stoornissen en de behandeling ervan. Hierbij komen belangrijke punten aan de orde, zoals de grote verschillen die er bestaan in slaapbehoefte tussen personen en de veranderende slaapbehoefte bij het ouder worden. De biologische klok, de slaapcyclus en de ‘ochtend-’ en ‘avond’mensen zijn hiervan een onderdeel.
De insteek die in het boek wordt gekozen, gezien vanuit het perspectief van de behandelaar, is met name die van het geven van voorlichting en, daardoor, het ter discussie stellen van irreële cognities over slaap en slaapproblemen. Als het echt om behandeling gaat blijft het boek steken op zelfregistratie door middel van een slaapdagboek, leefstijladviezen en ontspanningsoefeningen. Voor de meer complexe, technische kant van de behandeling wordt verwezen naar een professionele behandelaar. De auteur slaagt erin om het brede kennisgebied van slaap en slaapstoornissen zeer volledig neer te zetten. Voor iedereen die met slaapklachten in aanraking komt, biedt Omgaan met slapeloosheid een degelijke introductie.
Aan de professionele behandelaar is ook gedacht, en wel in Behandeling van langdurige slapeloosheid. In een werkboek voor cliënten en een boek voor de therapeut wordt een model neergezet waarin de cliënt in elf sessies langs alle behandelmethodieken wordt geleid waarvoor enige evidencebase bestaat. Belangrijkste pijlers zijn psycho-educatie, zelfregistratie van slaap- en waakgedrag, het doorbreken van verkeerd aangeleerde slaapgewoonten, het aanpakken van disfunctionele cognities en het leren verminderen van fysiologische spanning. Een nadeel van al deze technieken is wel dat de cliënt het nog erg druk krijgt. Deze krijgt naarmate de behandeling vordert, steeds meer huiswerk mee. Het zal in de praktijk moeten blijken in hoeverre dit de therapietrouw nadelig beïnvloedt.
In het voorwoord richten de auteurs zich tot ‘getrainde psychologen die langdurige slapeloosheid willen behandelen’. Waarin precies getraind is niet zo duidelijk. Wij zouden de doelgroep van dit soort strak geprotocolleerde behandelprogramma’s wat nader willen preciseren als ‘geschoolde gedragstherapeuten met niet al te veel achtergrond in het behandelen van slaapproblemen’. Voor deze groep lijkt het boek onmisbaar, al zou de anamnese wel wat meer structuur mogen hebben. Het lijkt er bijna op alsof ervan uit wordt gegaan dat de verwijzer alle diagnostiek al gedaan heeft, wat in de praktijk helaas niet altijd zo blijkt te zijn. Een gestructureerd interview zoals Morin (1993) en ook Morin & Espie (2003) dat voorstellen, zou een goede aanvulling zijn. De kracht van het boek ligt in het neerzetten van een goede behandelstructuur en een duidelijke presentatie van de technieken die bij de behandeling van slaapklachten gebruikt worden. Dit wordt verder ondersteund door een dvd waarop een aantal technieken als voorbeeld gegeven wordt. Vooral bij lastigere technieken als slaaprestrictie en stimuluscontrole, die eigenlijk alleen bij de behandeling van slaapklachten gebruikt worden, is dit een erg nuttig hulpmiddel.
Wat ten slotte in beide boeken echter een tekortkoming is, is het gebruikte slaapdagboek. Volgens beide is de mate waarin iemand zich overdag uitgerust voelt, bepalend voor de vraag of iemand al dan niet een slaapprobleem heeft. In geen van de voorgestelde registraties wordt dit echter bijgehouden. Het slaapschema dat Verbeek gebruikt, kan voor de slaapkliniek misschien nuttig zijn, maar voor de gedragstherapeutisch behandelaar is het ons inziens niet geschikt. Dit laatste neemt niet weg dat beide boeken elkaar goed aanvullen en zeer bruikbaar zijn voor de psycholoog die zich aan de behandeling van slaapklachten wil wagen.
Dr. A. Oosterhuis en mw M.J. Berkhof zijn verbonden aan het IJsselland Ziekenhuis te Capelle a/d IJssel, respectievelijk als klinisch psycholoog en als psycholoog i.o.
