Martine Delfos bewandelt twee hoofdwegen. Ze leest een aantal oorspronkelijke publicaties van Alfred Binet (1857-1911), de Franse grondlegger van het onderzoek naar intelligentie, en ze oefent kritiek uit op het gebruik van IQ-tests door latere psychologen. Het werk van Binet levert twee inzichten op. Ten eerste: wie mensen test, moet er rekening mee houden dat de verkregen scores voor een deel worden bepaald door de situatie waarin het onderzoek plaatsvond. Een respondent reageert niet alleen op de gestelde vragen, maar bijvoorbeeld ook op de persoon van de proefleider. Ten tweede: testscores geven een indicatie van ‘zwakke plekken’ in iemands functioneren. De scores moeten vooral niet worden geïnterpreteerd in termen van ‘vaste kenmerken’. Aan zwakke plekken kan via onderwijs worden gewerkt.
De kritiek op latere versies van intelligentietests draait om de tegenstelling tussen zwakke plekken en vaste kenmerken. Met name in de Verenigde Staten werd intelligentie algauw opgevat als een score die tijdens het leven van een individu nauwelijks verandert.