Aryan van der Leij, emeritus hoogleraar Orthopedagogiek (UvA), onder meer dyslexie-specialist, heeft een boek geschreven over de (mislukte) opvoeding in onze natie. Hij opent met een brief aan zijn overleden moeder, waarin hij constateert dat de term ‘pretparkgeneratie’ zijn boodschap geheel en al dekt: ‘Het pretpark is gericht op het bevredigen van behoeften, afgestemd op kinderen, die er hun grenzen mogen verleggen, en het is veilig afgeschermd van de boze buitenwereld. ( … ) Het nastreven van een gevoel van geluk voert daarbij de boventoon. Tegelijkertijd is een pretpark een bron van opwinding, stress en hysterie. ( … ) Van gejengel om ijs, hamburgers, suikerspinnen en ballonnen. ( … ) Bekaf en volgevreten komen de kinderen thuis. Pretpark dat is pas leven!’
Tja, na zo’n impliciete ‘definitie’ is het wel heel lastig om de belangrijkste vraag van dit boek te beantwoorden: ‘Steeds is de vraag of er een verband is tussen het extremer worden van gedrag en de gegroeide pretparkcultuur.’ Consequent beantwoordt Van der Leij deze vraag bevestigend. Maar of die pretparkcultuur eigenlijk wel gegroeid is, daarover ontbreken gegevens. Dat is voor Van der Leij blijkbaar geen vraag: de pretparkcultuur is gegroeid en daardoor is alle ellende ontstaan.
Ongeremde halfwassen
Welke ellende precies? Daarover gaan de ruim driehonderd deprimerende bladzijden van zijn boek. Nederlandse kinderen zijn ‘de onhebbelijkste, brutaalste, kortom meest onopgevoede kinderen van Europa.’ Oh ja? Hoe weet Van der Leij dat? Wel, de schrijver Thomas Rosenboom zegt het (blz. 28). Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn ‘kinderconcentratiekampjes’, waar voortdurend geschreeuwd en gegild wordt. De adolescenten (‘halfwassen’ genoemd) ontwikkelen zich tot ‘de meest ongeremde halfwassen van Europa’, met een ‘vreetcultuur’ (obesitas en anorexia!), en comazuipen. Ouders stimuleren drankmisbruik: ‘ … tegen afbraakprijzen staan ze toe dat hun kinderen zich vol laten lopen, waarna een paar drankjes in de disco genoeg zijn om laveloos te worden’. Er is ook niets wat maar een beetje corrigeert: de verdebiliserende omroepprogramma’s worden afgestemd op het gemiddelde iq van de bevolking, dat volgens Van der Leij ‘gelijk is aan de mentale leeftijd van een dertienjarige’ (blz. 73). Echte onzin: het iq wordt juist voor leeftijd gecorrigeerd!
Van der Leij weet dat het helemaal mis is met de gewetensvorming, er is geen schaamte, noch berouw, er zijn korte lontjes, en hufterigheid. Ook pesten volgt uit deze gewetensloosheid. En tja ‘dan zit het narcisme in de lift’ (blz. 85).
Hoe komt dit allemaal? Ziehier het eenvoudige antwoord: dat komt door wetenschappers als Dick Swaab die beweren dat alles van het brein komt. Als je er toch niets aan kan doen, zoals volgens Van der Leij behalve Swaab ook de ontwikkelingspsychologen Van Geert en Koops beweren, dan heeft het allemaal geen zin meer om nog een poging tot opvoeden te ondernemen: ‘Geen wonder dat er ouders zijn die de deur naar het pretpark wijd open zetten en lakei worden in het koninkrijk van de peuter.’ (blz. 96) Dat is zeer discutabel: 1) noch Koops, noch Van Geert heeft ook maar iets te maken met brein- of genetisch onderzoek, en wat Swaab betreft: die zegt verstandige dingen over nature-nurture interacties; 2) maar ook als Van der Leij gelijk had met wat hij over deze collega’s schrijft, dan nog is het moeilijk voorstelbaar dat dat bij het publiek leidt tot opvoedingsnood: er zijn honderden publicaties van andere geleerden, die zich niets aantrekken van de huidige hersenhype; 3) ouders lezen helemaal geen wetenschappelijke artikelen en boeken, ze lezen hooguit de populair bedoelde boeken van auteurs als Van der Leij, zo moet men vrezen.
Ik maak me nu van de rest van het boek maar snel af: de gehele psychopathologie (adhd!) berust op opvoedingsfouten (hfst.11); de huidige jongeren zijn eigenlijk ‘wandelende tijdbommen’, tot (zelf)moord en schoolshootings bereid (hfst. 12); er zijn grenzeloze seksuele vrijheden (hfst. 13), verkrachtingen, loverboys en breezerseks (hfst. 14); ‘rondhangen op hangplekken’ (hfst. 15), het Marokkanenprobleem (hfst. 16). De rol van de politiek?: desastreuze pretparkpolitiek, met Fortuyn als ‘ere-pretparkpoliticus’ (blz. 232).
De auteur stelt dat het ‘loont om overal tegen te zijn, maar adviezen voor verbetering geven is iets anders.’ (blz. 235) Hij komt dan zelf ook niet verder dan duidelijk te maken wat je niet aan de politiek hebt, en dan volgt nog een hoofdstuk met wat Van der Leij zelf aanduidt als ‘tegelwijsheden’. Die laat ik voor wat ze zijn. Ook de afrondende brief aan de overleden moeder van Van der Leij laat ik graag rusten in haar handen. Er is nog een laatste toegift: een heuse vragenlijst waarmee volgens de auteur ouders zelf hun ‘pretparkgehalte’ kunnen vaststellen. Er worden normen bij geleverd. Het is kennelijk niet nodig om zo’n lijst op de gebruikelijk moeitevolle wijze te valideren en te ijken: psychometrische gegevens ontbreken geheel. Aan zulke lijsten heeft een geschoolde psycholoog of pedagoog natuurlijk geen boodschap, en naar ik hoop ouders ook niet.
De jeugd van tegenwoordig!
Het is merkwaardig dat Van der Leij, die zo graag de samenhang tussen kinderlijke ontwikkeling en opvoeding zegt te willen begrijpen vanuit ‘de cultuur’, zo weinig blijk geeft van historisch relativerend besef. Iedereen weet toch dat de kritiek op de volgende generatie zo oud is als het mensdom zelf? De jeugd van tegenwoordig heeft nog nooit gedeugd.
Wel zeer treffend is de overeenkomst van Van der Leij’s cultuurpessimisme met dat van het omstreden rapport van Langeveld (1952) over de ‘maatschappelijke verwildering der jeugd’, dat opent met de zinnen: ‘De verwilderde jeugd leeft in een wereld die verregaand gestalteloos genoemd mag worden. ( … ) men leunt, hangt, slentert enzovoort: er is vaak een ongedurige bewegingsoverdaad zonder doel. Ook de stem en de articulatie geven de personale uitdrukking van de holle leegte: men loeit, men brult, men kletst als een eindeloos geleuter, men gilt en giert, men jengelt en zeurt ( … ). De blik zwerft, kijkt vluchtig, is scherp op z’n hoede, monstert sensueel, omhult het object.’
Van der Leij meent dat al die onopgevoede jeugdigen van nu bedorven zijn door de pretparkmentaliteit. Maar men ziet: het lawaai en gekrijs was er meer dan zestig jaar geleden ook al, evenals bewegingsoverdaad, al ontbrak het label adhd. ‘De maatschappelijk verwilderde is iemand die niet beweegt maar wordt bewogen, door anderen, het collectief, de groep.’ (Bos, blz. 254) Van der Leij meent dat dat komt door de moderne sociale media, maar ziehier: het kan ook zonder die modernismen.
Ik sluit af met vast te stellen dat van der Leijs analyse niet uitstijgt boven het in de geschiedenis eindeloos herhaalde geklaag over de moderne jeugd. Zijn rapportage toont zeer veel overeenkomst en met die van Langeveld uit 1952. De kwaliteit van zijn wetenschappelijke onderbouwing is nog zwakker dan die van Langeveld. Hij schrijft dan ook zelf over zijn boek: ‘Het is het verhaal van een ervaringsdeskundige die naar willekeur gebruik maakt van bronnen.’ (blz. 8) Dat deed Langeveld ook, maar die zei het er niet bij. Van der Leij dus wel. Misschien is dat vooruitgang?
Bos, J., (2011). M.J. Langeveld. Pedagoog aan de hand van het kind. Boom: Amsterdam. Langeveld M.J., (1952). Maatschappelijke verwildering der jeugd: rapport betreffende het onderzoek naar de geestesgesteldheid van de massajeugd in opdracht van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ingesteld. Den Haag: Staatsdrukkerij.
Prof.dr. Willem Koops is ontwikkelingspsycholoog en universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht. E-mail: w.koops@uu.nl.