Piekeren doen we allemaal. We maken ons allemaal wel eens zorgen over bepaalde dingen zoals het halen van een rijbewijs of als je naar de tandarts moet gaan. Je kunt er soms slecht van slapen en het geeft een onrustig gevoel van binnen. Bij veel mensen is het piekeren van tijdelijke aard. Bij mensen met een gegeneraliseerde angststoornis heeft het piekeren evenwel een chronisch karakter. Volgens Borkovec en collegae (1983) heeft het piekeren tot doel om negatieve emotionele ervaringen te vermijden. Op de korte termijn lijkt het piekeren effectief: de negatieve emoties en de daarmee gepaard gaande fysiologische reacties worden voorkomen, maar op de lange termijn raakt de verwerking van emoties geblokkeerd. Vanuit een metacognitieve visie op piekeren, stelt Wells (1995) dat mensen positieve en negatieve overtuigingen kunnen hebben over piekeren (metacognities). Het gaat hierbij om gedachten over het piekeren zelf. Een positieve metacognitie zou kunnen zijn dat piekeren je kan helpen om een oplossing te vinden voor je problemen. Negatieve metacognities kunnen volgens Wells betrekking hebben op de controleerbaarheid en het gevaar van piekeren (denken dat je er gek van wordt). Het idee is dat deze metacognities een rol spelen bij het ontstaan en het in stand houden van gegeneraliseerde angst.
Oefeningen
In het zelfhulpboek Piekeren worden verschillende oefeningen aangeboden voor piekeraars om het gepieker stapsgewijs te verminderen. Deze oefeningen zijn afkomstig van diverse bronnen en zijn geïntegreerd tot een piekerprogramma van 28 aaneengesloten dagen. Sommige oefeningen zijn nieuw en een deel is gebaseerd op principes uit de cognitieve gedragstherapie en zijn zodanig beschreven dat ze zelfstandig kunnen worden uitgevoerd. Sommige oefeningen uit het boek staan tevens op een meegeleverde cd. Naast ontspanningsoefeningen is het de bedoeling dat piekeraars bijvoorbeeld proberen om hun gedachten zoveel mogelijk op papier uit te schrijven, een gedachtenstop toe te passen of juist de gedachte proberen te accepteren door ze te laten komen en vervolgens weer te laten gaan. Deze laatste oefening heeft veel weg van wat binnen de mindfulnesstraditie aan vaardigheden wordt geleerd. Voor de hardnekkige piekeraars wordt in het tweede deel een aantal kenmerkende piekergedachten beschreven (bijvoorbeeld ‘ik ben niet goed genoeg’ of ‘niemand vindt mij aardig’). Deze gedachten worden onderworpen aan een kritische beschouwing (uitdaging) en er wordt een alternatief gegeven. Het doel van deze kritische beschouwing is piekeraars zelf vraagtekens te laten zetten bij hun eigen gedachten. Piekeraars kunnen zich waarschijnlijk vrij eenvoudig identificeren met een aantal van deze piekergedachten, maar het is veel lastiger om de uitdaging en de alternatieve gedachten die worden beschreven op zichzelf te betrekken, zeker naarmate de piekergedachten als egosyntoon worden beleefd.
Proef op de som
De auteur is niet over een nacht ijs gegaan als het gaat over de inhoud en de samenstelling van de oefeningen. Het boek is het resultaat van een wetenschappelijke evaluatie en van aanpassingen van een proefversie op basis van gebruikers (ongeveer tweehonderd piekeraars). De auteur geeft een aantal aanbevelingen voor therapeuten. Zo zou het zelfhulpboek van dienst kunnen zijn voor mensen met depressie, angst of burn-outklachten en kan het worden ingezet in de periode dat mensen op een wachtlijst staan. In mijn klinisch werk met kinderen en jeugdigen heb ik het boek ingezet bij een aantal adolescenten dat kampt met angstproblematiek en piekeren. Het zelfhulpboek werd binnen een reguliere cognitieve gedragstherapie gebruikt als stimuluscontroletechniek en binnen een metacognitieve therapie als middel om negatieve metacognities over de (on)controleerbaarheid van piekeren te onderzoeken. In het laatste geval werd gevraagd om het piekeren uit te stellen en conform de opdrachten in het boek op een vast tijdstip zo sterk mogelijk te piekeren. Het is lastig te bepalen in hoeverre het zelfhulpboek heeft bijgedragen aan het therapiesucces omdat er tegelijkertijd meerdere interventies plaatsvonden. Het boek werd echter door iedereen ingevuld en tijdens de evaluatie werd aangegeven dat het als prettig werd ervaren. De cliënten hadden het gevoel dat ze meer grip kregen op het piekeren en controle kregen over de stroom van piekergedachten.
Concluderend, het zelfhulpboek Piekeren biedt mensen die veel piekeren houvast om meer controle te krijgen over piekergedachten en lijkt op basis van mijn (beperkte) ervaring met adolescenten met angst- en piekerklachten, een uitstekend middel dat in zowel een reguliere cognitieve gedragstherapie kan worden ingezet als binnen een metacognitieve therapie. Enige aansturing in het toepassen van de oefeningen door de therapeut is bij adolescenten wenselijk. Het boek Piekeren lijkt te kunnen voorzien in de behoefte van therapeuten om middelen in handen te krijgen om excessief piekeren bij cliënten terug te dringen en kan voor cliënten behulpzaam zijn in het bevorderen van een goede nachtrust.
Dr. J. Roelofs is werkzaam als universitair docent bij de afdeling Clinical Psychological Science van de Universiteit Maastricht en is tevens werkzaam als therapeut bij het ggz-centrum voor kinderen en jeugdigen te Maastricht. E-mailadres: J.Roelofs@maastrichtuniversity.nl.
Literatuur
- Borkovec, T., Robison, E., Pruzinsky, T. & DePree, J.A. (1983). Preliminary exploration of worry: some characteristics and processes. Behaviour Research and Therapy, 21, 9-16.
- Wells, A. (1995). Meta-cognition and worry. A cognitive model of generalised anxiety disorder. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 23, 301-320.