In onze maatschappij is iedereen min of meer vrij om te denken en geloven wat hij/zij wil. Welbekend is de gekoesterde vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Wie denkt dat de doden nog steeds onder ons zijn en over ons waken, staat in zijn recht. Wie troost put uit de gedachte dat buitenaardse wezen binnenkort contact met ons opnemen, dient eveneens in zijn waarde te worden gelaten. En wie zijn geluk zoekt in de gedachte dat paranormaal begaafden zoals Char en Derek Ogilvie ons lijden kunnen verlichten, is ook daarin vrij. Ik moet toegeven dat ikzelf ook wel eens hoop dat buitenaardse wezens me uit de misère komen halen. De gedachte dat sommige mensen speciale gaven hebben, variërend van gedachtelezen tot telekinese, en vooral de daaruit voortvloeiende hoop dat ook ik dergelijke krachten kan ontwikkelen, houdt me op de been.
Toch kan ik tegelijkertijd begrijpen dat academici, die zelf in hun wetenschappelijke geschriften achter elke bewering een fatsoenlijke verwijzing behoren te plaatsen, wel wat geïrriteerd raken als ze zien hoeveel waarde de gemiddelde mens hecht aan de uitbraaksels van paranormaal begaafden. De goedgelovigheid die men aan de dag legt als het gaat om de uitzonderlijke gaven van enkele mediums (die daar – laat dat duidelijk zijn – geld mee verdienen), is niet zozeer aandoenlijk als wel storend. Het is deze irritatie die De Regt en Dooremalen wellicht gedreven heeft tot het schrijven van een boek over enkele moderne paranormale verschijnselen waarvoor in de wetenschap geen plaats is. De titel van het boek is zo direct dat hij verdere lezing eigenlijk overbodig maakt: Wat een onzin!
Ontmaskering
Ik ben er toch aan begonnen en heb het boek in één ruk uitgelezen, met plezier. Allereerst wordt de bijnadoodervaring onder de loep genomen. De recent verschenen wetenschappelijke studies naar dit fascinerende fenomeen worden gefileerd. De conclusie is dat de verklaringen van de betreffende patiënten worden gebezigd als onomstotelijk bewijs voor hun bijnadoodervaring, terwijl die verklaringen net zo goed passen in een scenario waarin de patiënten tijdens de periode waarin ze hersendood waren, niets hebben ervaren. Dergelijk bewijs bewijst de bijnadoodervaring dus niet, maar levert hoogstens een indicatie op. Jammer! Ik voelde er wel wat voor dat er na dit leven een nog leuker bestaan wacht.
In hoofdstuk 2 worden enkele mediums op de korrel genomen. Nogal wat mensen raken overtuigd door de rake opmerkingen die bekende mediums maken (‘Hoe kon hij dat nou weten? Hij was er toch niet bij toen ik het hierover had met een andere bezoeker?’). Behalve door gebruik te maken van bedrieglijke en desgevraagd ontkende voorkennis (de zogenaamde ‘hot readings’), kan een medium ook een eind komen met gokken en vissen (‘cold reading’). Ja, de meeste mensen kennen iemand met een A of E in hun naam. Helaas geldt ook voor iedereen dat iemand in zijn omgeving is weggevallen. En in de meeste straten staat een blauwe auto. Dat leert CBS-statistiek; daarvoor hoef je dan ook niet paranormaal begaafd te zijn. Als een reading dan toch hopeloos mislukt, kan er altijd nog voor worden gekozen hem niet uit te zenden. Wat ook indruk maakt, is een niet te controleren claim over succesvolle bijstand aan de politie. Bij navraag bleek in het betreffende geval echter dat de politie nooit gebruik had gemaakt van de diensten van het medium.
In hoofdstuk 3 stellen de auteurs zichzelf de vraag hoe een zinnig mens ervan overtuigd kan zijn dat een geneesmiddel dat honderden zo niet miljoenen keren verdund is met water, beter werkt dan zijn onverdunde reguliere variant. Zij weten het antwoord niet. Dit hoofdstuk gaat overigens over homeopathie. Daarna volgen enkele hoofdstukken over de moeizame verhouding tussen religie en wetenschap. Daarin wordt ook aandacht besteed aan het Darwinisme versus het creationisme ofwel ‘intelligent design’.
Missie
De auteurs trekken niet alleen ten strijde tegen het paranormale door de gebreken in het bewijs ervoor te benadrukken, ze bespreken tevens allerlei kenmerken van goed wetenschappelijk onderzoek. Aldus leggen ze ook op een constructieve manier uit hoe wetenschappelijke kennis kan worden vergaard. Even voor de goede orde: het onderzoek waarin Uri Geller zijn lepelbuig- en tekening-raadkunsten aantoonde in de jaren zeventig, voldoet in de ogen van de auteurs niet aan het ideaalbeeld van een experiment. In de uitleg van wetenschapsprincipes (een dozijn demarcatiecriteria) schuilt meteen een zwakte. Om de een of andere reden lijkt de uitleg van de principes niet overal even overtuigend. Om er maar eens een ongefundeerd argument ad hominem tegenaan te gooien: twee wetenschapsfilosofen leggen hier uit wat een experiment is, terwijl zij er zelf nog nooit een hebben gedaan. Hoewel ervaringsdeskundigheid geen must is, lijkt het betoog toch iets aan scherpte te missen. Een ander kritiekpunt is dat de auteurs behoorlijk fel zijn in hun betoog. Mogelijk had het boek verder boven het welles-nietesniveau kunnen uitstijgen als er iets meer tijd was genomen om de tekst te laten rijpen.
Op pagina 212 stellen de auteurs de vraag waarom ze tegen de door hen gedefinieerde onzin ageren. In hun visie is het geloof in onbewezen fenomenen een gevaar voor de wetenschappelijke zoektocht naar de waarheid. Een analogie met de middeleeuwse heksenverbrandingen schuwen ze daarbij niet. Het is dus niet een kwestie van iedereen vrij te laten in zijn overtuiging; de auteurs zien het als een belangrijke missie om de mens te overtuigen van de waarheid. Waarzeggers, mediums, en mensen die vertellen over hun bijnadoodervaringen, mogen dat doen onder het motto van entertainment. Maar zogauw er een serieuze waarheidsclaim wordt gelegd, is dat een impliciete belediging van het publiek. Dat geldt ook als dat publiek er met open ogen intrapt. De vraag is uiteraard wel of dit boek gelezen wordt door de fans van Char en Derek Ogilvie, al dan niet onder het genot van een kopje homeopathische kruidenthee. Maar zelfs als het boek dergelijke fans niet overtuigt, is het voor anderen wel degelijk interessant en bovenal aangenaam.
Het is knap van de auteurs dat ze een leuk boek hebben geschreven rondom een deprimerende boodschap. Immers, dit boek ontneemt de lezer behoorlijk wat illusies: er is geen bewijs voor leven na de dood, voor God, voor contact met de doden (dat hoeft dan ook niet meer als er toch geen leven na de dood is), en ook niet voor homeopathische geneesmiddelen. Wat overblijft, is een naakt en eenzaam bestaan. Je zou nog wensen dat er geesten in je huis woonden die je het leven zuur maakten. Desalnietemin was het tot dit boek nog nooit zo leuk om illusies te verliezen. En een spannende science-fictionfilm maakt ook weer veel goed.
Waarom moet de psycholoog dit boek lezen? Om te beginnen ligt het paranormale dichtbij het psychologische: beide zijn immaterieel en daarom extra gevoelig voor kwakzalverij. Veel van wat in dit boek wordt beweerd over paranormale verschijnselen geldt daarom onverkort voor de reguliere psychologiepraktijk. Zou het niet mooi zijn als de psychologiedocent zich na lezing van dit boek afvroeg: ‘Waarom pas ik deze onderwijsvorm toe?’, als de diagnosticus zich de vraag stelde: ‘Is deze test eigenlijk wel valide, of ga ik daar maar gemakshalve vanuit omdat mijn baas dat zegt?’ en als de therapeut zijn wetenschappelijke verantwoordelijkheid nam en alleen nog maar therapieën aanbood die experimenteel getoetst en bewezen zijn, in plaats van behandelingen die nu eenmaal altijd al worden uitgevoerd.
Prof. mr. dr. E. Rassin is werkzaam aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam, postbus 1738, 3000 DR Rotterdam. E-mailadres: rassin@fsw.eur.nl. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog.