Lees verder
Ik sprak afgelopen maand in Berlijn over hoe we goede wetenschap kunnen bedrijven. Aan het einde van de workshop zei één van de aanwezigen dat ze terugdacht aan vroeger, toen ze nog jong was en vol idealen zat over de wetenschap. Ze was nu 26. Net gepromoveerd. En ze twijfelde of ze nog wel in de wetenschap wilde werken.
Daniel Lakens

Ik zou willen dat ik kon zeggen dat ik verbaasd was over hoe vroeg deze jonge onderzoeker al gedesillusioneerd was. Maar daarvoor heb ik al met te veel jonge onderzoekers gesproken. Voor de meesten zijn de lange dagen, of het feit dat je gemiddeld pas een vaste aanstelling krijgt als je ergens midden dertig bent, niet eens de grootste zorg. De desillusie komt van hoe het er in de praktijk aan toegaat. Of misschien beter: Hoe het er niet aan toegaat.

Natuurlijk is het demotiverend als blijkt dat veel gepubliceerd onderzoek niet robuust is, zoals recente replicatieprojecten laten zien.Maar een groter probleem is dat veel onderzoek, zoals fysicus Wolfgang Pauli zei, ‘niet eens fout’ is. Van de fraude van Diederik Stapel word ik verdrietig. Maar dat het terugtrekken van meer dan vijftig van zijn wetenschappelijke artikelen geen enkel effect heeft op wat we inhoudelijk denken te weten, daarvan raak ik in een existentiële crisis.

Als je als jonge idealistische onderzoeker voor de keuze staat hoe je het meest kan bijdragen aan een betere wereld, dan zou de wetenschap één van de aantrekkelijkste opties moeten zijn. De wereld staat voor grote uitdagingen, die we samen moeten proberen op te lossen. Maar we zien in de wetenschap geen grote samenwerkingen die deze uitdaging aangaan. De nadruk ligt op ‘excellente wetenschappers’, niet op ‘excellente vragen’. De heersende opvatting is dat kwaliteit voortkomt uit competitie, en niet uit samenwerking. Maar onderzoek trekt het nut van competitie in de wetenschap in twijfel.2

Een competitieve wetenschap, waar iedereen zichzelf moet bewijzen door een eigen vierkante millimeter aan ‘innovatief onderzoek’ te genereren en te verdedigen, is niet voor iedereen even aantrekkelijk. Voor de burger niet, omdat belastinggeld misschien efficiënter besteed is als wetenschappers meer samenwerken, maar ook voor sommige wetenschappers niet die liever samenwerken aan grote vraagstukken dan elkaar te beconcurreren om als eerste een antwoord te vinden. En ik vraag me de laatste tijd af of we de mensen kwijt dreigen te raken die het sterkst intrinsiek gemotiveerd zijn om door middel van de wetenschap bij te dragen aan een betere wereld. In plaats van ons af te vragen hoe we het beste uit wetenschappers kunnen halen, moeten we eerst maar eens zorgen dat de beste mensen de wetenschap in willen.

Noten

  1. Open Science Collaboration. (2015). Estimating the reproducibility of psychological science. Science, 349(6251), aac4716-aac4716. https://doi.org/10.1126/science.aac4716
  2. Fang, F. C., & Casadevall, A. (2015). Competitive Science: Is Competition Ruining Science? Infection and Immunity, 83(4), 1229–1233. https://doi.org/10.1128/IAI.02939-14