Persoonlijkheidsproblemen zijn al in de vroege adolescentie te onderkennen en te behandelen (Miller, Muehlenkamp, & Jacobson, 2008; Sharp & Wall, 2017; Shiner, 2009). Classificatie van persoonlijkheidsstoornissen is mogelijk bij jongeren onder de 18 jaar (American Psychiatric Association; APA, 2013, p. 647), maar categoriale classificaties van persoonlijkheidsstoornissen hebben niet de voorkeur vanwege een matige interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, beperkte stabiliteit, heterogeniteit en grote mate van comorbiditeit (Conway, Hipwell & Stepp, 2017; Hopwood et al., 2018; Vanheule et al., 2014). Categorale classificaties bieden bovendien geen juiste weergave van het complexe samenspel van belemmerende en bevorderende factoren in de ontwikkeling van de persoonlijkheid (Hopwood et al., 2018).
Om bovengenoemde redenen is er behoefte aan een dimensioneel en ontwikkelingspsychologisch perspectief op persoonlijkheidsproblematiek waarbij krachten en kwetsbaarheden al op jonge leeftijd in kaart worden gebracht. Het Alternatieve Model van PersoonlijkheidsStoornissen (AMPS) biedt een dergelijk dimensioneel perspectief en conceptualiseert problemen in het persoonlijkheidsfunctioneren als de kern van persoonlijkheidsstoornissen (APA, 2013).
In het verleden is er veel onderzoek gedaan naar mogelijke factoren die een rol spelen bij het ontstaan van persoonlijkheidsstoornissen, waarbij de unieke en gecombineerde invloed van gehechtheid en het meemaken van stressvolle gebeurtenissen herhaaldelijk als belangrijke voorspellers zijn gevonden (Levy, Meehan, & Temes, 2014; Mikulincer & Shaver, 2003; 2012). Deze studies zijn echter vaak gericht op volwassenen en in beperkte mate gedaan bij kwetsbare jongeren. Bovendien richt het onderzoek dat is gedaan zich met name op de aan- of afwezigheid van (kenmerken van) categorale classificaties van persoonlijkheidsstoornissen.
In deze studie hanteren wij een dimensioneel perspectief en onderzoeken wij de relatie tussen persoonlijkheidsfunctioneren, veilige gehechtheid en stressvolle levensgebeurtenissen in een groep jongeren in de specialistische ggz. Deze kennis kan een bijdrage leveren aan vroeg-detectie en -interventie bij persoonlijkheidsproblematiek vanuit een ontwikkelingspsychologisch, dimensioneel perspectief.
Problematisch persoonlijkheidsfunctioneren is een gemene deler in alle typen persoonlijkheidsproblematiek
Kern persoonlijkheidsproblematiek
Persoonlijkheidsfunctioneren wordt geconceptualiseerd als een combinatie van zelf-functioneren en interpersoonlijk functioneren (APA 2013). Zelf-functioneren heeft betrekking op hoe goed het iemand lukt om zich te ontwikkelen tot een uniek en zelfstandig individu, met een stabiel zelfbeeld en voldoende regulatievaardigheden. Het zelf-functioneren omvat de sub-domeinen identiteit en zelfsturing. Interpersoonlijk functioneren heeft betrekking op hoe goed iemand in staat is om begrip voor de ervaringen van anderen te tonen en hoe goed iemand in staat is tot het ontwikkelen van wederkerige en langdurige relaties. Het interpersoonlijk functioneren omvat de subdomeinen empathie en intimiteit.
Zelf- en interpersoonlijk functioneren zijn van elkaar te onderscheiden, maar hangen ook sterk samen (Hopwood et al., 2013; Sleep et al., 2019; Zimmermann et al., 2019). Uit empirisch onderzoek is gebleken dat problematisch persoonlijkheidsfunctioneren een gemene deler is in alle typen persoonlijkheidsproblematiek (Sharp et al., 2015; Wright et al., 2016) en de belangrijkste voorspeller vormt voor latere problemen in psychosociaal en sociaal-maatschappelijk functioneren (Buer Christensen et al., 2020; Hopwood et al., 2011).
Gehechtheid en stressvolle levensgebeurtenissen in relatie tot persoonlijkheidsfunctioneren
Om het ontstaan van problemen in het persoonlijkheidsfunctioneren beter te begrijpen, is het van belang meer inzicht te verkrijgen in de risico- en beschermende factoren die ermee geassocieerd zijn (Chanen, Sharp, & Homan, 2017; McAdams & Olson, 2010; Shiner, 2009). Het is gebleken dat interacties met de omgeving een centrale rol spelen bij het ontstaan van persoonlijkheidsproblematiek (Laceulle & Van Aken, 2018). Hierbij gaat het zowel om heel vroege ervaringen, en gehechtheid in het bijzonder (Breidenstine et al., 2014; Levy et al., 2014; Mikulincer & Shaver, 2003; 2012), als om latere ervaringen en interacties met de (sociale) omgeving (Laceulle & Van Aken, 2018; Torgersen, 2009).
Volgens de gehechtheidstheorie ontwikkelen kinderen in interactie met hun primaire verzorger een intern werkmodel dat bestaat uit mentale representaties over wie ze zijn in relatie tot anderen en over de beschikbaarheid en responsiviteit van anderen in stressvolle situaties (Bowlby, 1982). Dit interne werkmodel vormt de basis voor de manier waarop kinderen in toekomstige relaties handelen. Een veilige gehechtheidsstijl is geassocieerd met een positievere zelfbeoordeling en meer positieve interpersoonlijke attitudes, zoals het gevoel van verbondenheid met anderen (Sheinbaum et al., 2015). In stressvolle situaties gebruiken mensen met een veilige gehechtheidsstijl meer effectieve emotieregulatiestrategieën (Mikulincer & Shaver, 2003). Deze bevindingen ondersteunen het idee dat veilige gehechtheid mensen in staat stelt om met hun omgeving om te gaan op een manier die resulteert in beter persoonlijkheidsfunctioneren (Van der Kolk, 2005). Dit is in het bijzonder van belang bij jongeren omdat de gehechtheid met ouders – en in toenemende mate ook met leeftijdgenoten – een prominente rol speelt bij facetten van het zelf-functioneren die belangrijke ontwikkelingstaken vormen in deze specifieke levensfase: identiteit en autonomie/zelfsturing (McElhaney et al., 2009).
De vorming van interne werkmodellen die uitgaan van veiligheid dan wel onveiligheid in relaties speelt een belangrijke rol bij het reguleren van stress (Luyten & Blatt, 2013). Het meemaken van (meerdere, interpersoonlijke) emotioneel stressvolle levensgebeurtenissen in de kindertijd is geassocieerd met persoonlijkheidsproblematiek (Blaustein & Kinniburgh, 2018; Hutsebaut & Aleva, 2020; Smith, Dalgeish, & Meiser-Stedman, 2019). Blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen komt veel voor onder jongeren; aan het eind van de adolescentiefase geeft meer dan de helft van de jongeren aan op zijn minst één ingrijpende gebeurtenis te hebben meegemaakt (Smith et al., 2019). Ernstig verstoorde gezinsomstandigheden, seksueel misbruik, fysieke of emotionele verwaarlozing in de kindertijd en pesten door leeftijdgenoten worden geassocieerd met persoonlijkheidsproblemen op (jong) adolescente en volwassen leeftijd (Afifi et al., 2011; Cohen, et al., 2014; Lobbestael, Arntz, & Bernstein, 2010; Stepp, Lazarus, & Byrd, 2016; Wolke et al., 2012).
Het begrijpen van de unieke rol van respectievelijk gehechtheid en stressvolle gebeurtenissen is van belang, maar in het bijzonder moet het gecombineerde effect van gehechtheid en stressvolle gebeurtenissen in relatie tot het persoonlijkheidsfunctioneren in acht worden genomen omdat deze constructen met elkaar verband houden. Het gehechtheidssysteem wordt immers met name geactiveerd onder stressvolle omstandigheden en andersom kunnen levensgebeurtenissen de gehechtheid beïnvloeden, ten positieve of ten negatieve (Bowlby, 1982; Luyten et al., 2020). In het geval van zowel een onveilige gehechtheid als meerdere stressvolle levensgebeurtenissen kan dit een cascade geven van problemen in het (persoonlijkheids)-functioneren die in toenemende mate verergeren onder deze stressvolle omstandigheden (Van der Kolk, 2005; Hutsebaut & Aleva, 2020; Luyten, Campbell & Fonagy, 2020).
Daarentegen zou een veilige gehechtheidsstijl kunnen bufferen voor de impact van stressvolle levensgebeurtenissen op het persoonlijkheidsfunctioneren. Positief ouderschap, warme onderlinge relaties binnen de familie/ vriendenkring, emotieregulatie en sociale vaardigheden en een veilige gehechtheidsstijl zijn voorbeelden van bufferende externe en interne factoren (Blaustein & Kinniburgh, 2018; Meng, Fleury, Xiang, Li & D’Arcy, 2018; Mikulincer & Shaver, 2012). Mensen met een veilige gehechtheid blijken bijvoorbeeld een kleiner risico te hebben op het ontwikkelen van psychische problemen, ondanks het meemaken van stressvolle levensgebeurtenissen in de kindertijd (Meng et al., 2018; Rutten et al., 2013).
Verwachting
In deze studie onderzoeken wij de relatie tussen een veilige gehechtheidsstijl, stressvolle levensgebeurtenissen en het persoonlijkheidsfunctioneren bij een groep adolescenten in de specialistische ggz. De verwachting is dat stressvolle levensgebeurtenissen positief samenhangen met problemen in persoonlijkheidsfunctioneren en dat een veilige gehechtheidsstijl niet alleen negatief samenhangt met problemen in persoonlijkheidsfunctioneren, maar ook een bufferende werking heeft. De relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en persoonlijkheidsfunctioneren wordt zwakker verondersteld naarmate adolescenten een veiligere gehechtheidsstijl hebben.
Methode
Studieopzet
Deze studie is onderdeel van het longitudinale APOLO-onderzoeksproject (Adolescenten en hun PersoonlijkheidsOntwikkeling: een Longitudinaal Onderzoek1), waarin sinds 2018 data verzameld worden bij cliënten uit verschillende teams van twee instellingen voor specialistische ggz in Noord-Brabant en Limburg (zie voor meer informatie Koster et al., manuscript ingediend; Koster et al., 2020). Deze studie maakt gebruik van data van de eerste meetronde. Jongeren tussen de 12 en 24 jaar oud die werden aangemeld bij deelnemende poliklinieken kregen als onderdeel van de intake vragenlijsten over hun klachten, persoonlijkheidstrekken, persoonlijkheidsfunctioneren, interpersoonlijke problemen, gehechtheidsstijl, ingrijpende levensgebeurtenissen en een keerpunt in het leven. Het invullen van deze vragenlijsten duurde gemiddeld 45-60 minuten. De uitslagen werden met de cliënten en (na toestemming) ook met hun ouders besproken en samen met de overige intakegegevens gebruikt voor indicatiestelling.
Het APOLO-onderzoeksproject is niet WMO-plichtig en is goedgekeurd door de interne wetenschappelijke commissies van de deelnemende instellingen en de Facultaire Ethische Toetsings Commissie van de Universiteit Utrecht (FET-C117-092). Alle cliënten (en ouders in geval van cliënten jonger dan 16 jaar) gaven informed consent voor deze procedure en voor het gebruik van de geanonimiseerde gegevens voor wetenschappelijk onderzoek.
Deelnemers
De potentiële onderzoeksgroep bestond ten tijde van het uitvoeren van deze studie (juni 2020) uit 526 cliënten. Er waren 193 cliënten van wie, ondanks herhaaldelijke contactpogingen, geen actieve toestemming verkregen was voor het gebruik van de data voor wetenschappelijk onderzoek. Er waren 48 cliënten met onvolledig ingevulde vragenlijsten. De resulterende onderzoeksgroep (N = 285) bestond uit 72% vrouwelijke cliënten en de gemiddelde leeftijd (van de hele groep) was 19.82 jaar (SD = 2.08).
Meetinstrumenten
Stressvolle levensgebeurtenissen – Life Events Questionnaire:
De Life Events Questionnaire (LEQ) is een zelfrapportage instrument geconstrueerd uit 3 bestaande vragenlijsten die zijn samengevoegd voor de APOLO-studie. Vragen uit de Childhood Trauma Questionnaire (Bernstein & Fink, 1998) en de Levensgebeurtenissen Vragenlijst (Garnefski & Kraaij, 2001) zijn toegevoegd aan een voor adolescenten aangepaste versie van de Life Experiences Survey (Sarason, Johnson, & Siegel, 1978).
De test-hertest correlaties van de oorspronkelijke Life Experiences Survey waren in eerdere studies voldoende (.56 en .88 voor negatieve levensgebeurtenissen; Sarason et al., 1978). De betrouwbaarheid van de Childhood Trauma Questionnaire was in een eerdere studie goed (Cronbach’s alpha .95; Bernstein et al., 1998). Informatie over de betrouwbaarheid van de Levensgebeurtenissen Vragenlijst is onbekend (Kraaij et al., 2003).
De LEQ bestaat uit 12 mogelijk stressvolle levensgebeurtenissen op het gebied van familierelaties, persoonlijke ervaringen en pesten. Eerst wordt gevraagd of (ja/nee) deze gebeurtenis ooit meegemaakt is en vervolgens wordt gevraagd of een indicatie gegeven kan worden (op een 4-punts schaal van +1 ‘positief’ tot -3 ‘zeer negatief’) wat de impact op het leven geweest is. De impactscore lijkt de beste indicatie voor de psychologische gevolgen van stressvolle levensgebeurtenissen op het leven (Ly, 2019). In de onderhavige studie werd een totale impactscore van de gebeurtenissen berekend door het ompolen en optellen van de impactscores op de items die een cliënt met ‘ja’ had beantwoord (een totale hogere impactscore staat voor meer negatieve impact van stressvolle levensgebeurtenissen).
Gehechtheid – Relationship Questionnaire:
De Relationship Questionnaire (RQ; Bartholomew & Horowitz, 1991) is een zelfrapportage instrument dat bestaat uit vier korte vignetten die vier gehechtheidsstijlen beschrijven: veilig, gepreoccupeerd, angstig en afwijzend. De cliënt wordt eerst gevraagd aan te geven in welke gehechtheidsstijl hij/zij zich het meest herkent en daarna in hoeverre hij/zij zich herkent in ieder van de vier gehechtheidsstijlen (op een 7-punts Likert schaal van 1 ‘past helemaal niet bij mij’ tot 7 ‘past heel erg bij mij’). De RC heeft in eerdere studies voldoende validiteit laten zien (Bartholomew & Horowitz, 1991; Griffin & Bartholomew, 1994; Mikulincer & Shaver, 2007). De RC is vaker gebruikt voor een snelle en valide beoordeling van gehechtheidsstijl bij adolescenten (Doyle & Markiewicz, 2005).
Voor de huidige studie wordt gebruikgemaakt van de score op de mate voor de veilige gehechtheidsstijl. Het vignet hiervoor is als volgt: ‘Het is gemakkelijk voor mij om een hechte relatie met mensen te voelen. Ik vind het niet erg om mensen om hulp te vragen en ik weet dat zij mij meestal zullen helpen. Als mensen mij om hulp vragen, dan kunnen ze op mij rekenen. Ik maak me er geen zorgen over of ik alleen ben en ik maak me er geen zorgen over of anderen mij niet aardig vinden.’
Persoonlijkheidsfunctioneren – Level of Personality Functioning Scale – Brief Form 2.0:
De Level of Personality Functioning Scale – Brief Form 2.0 (LPFS-BF 2.0) is een korte zelfrapportagevragenlijst van 12 items die het persoonlijkheidsfunctioneren in kaart brengt (Hutsebaut, Feenstra & Kamphuis, 2016). Het instrument bestaat uit 12 vragen die kunnen worden geclusterd in 2 domeinen, zelf- en interpersoonlijk functioneren, en worden samengevoegd in een totaalscore van persoonlijkheidsfunctioneren. De items worden gescoord op een 4-punts Likert schaal van 1 ‘helemaal niet waar’ tot 4 ‘helemaal of vaak waar’, waarbij een hogere totaalscore staat voor een zwakker (ofwel: meer beperkingen in het) persoonlijkheidsfunctioneren.
De betrouwbaarheid van de LPSF-BF 2.0 was in deze studie voldoende (Cronbach’s alpha = .76).
Data-analyse
Data werden geanalyseerd met SPSS 25.0. Allereerst werden de beschrijvende statistieken en correlaties berekend. De samenhang tussen de mate van veilige gehechtheid en de impact van stressvolle levensgebeurtenissen met het persoonlijkheidsfunctioneren werd onderzocht door middel van een hiërarchische regressieanalyse, waarbij de onafhankelijke variabelen in verschillende stappen werden toegevoegd. In stap 1 werden de covariaten geslacht en leeftijd toegevoegd. In stap 2 werden gecentreerde maten voor de mate van veilige gehechtheid en de impact van stressvolle levensgebeurtenissen toegevoegd. Als laatste werd in stap 3 het interactieeffect van deze gecentreerde variabelen toegevoegd om de bufferende rol van de veilige gehechtheidsstijl te toetsen.
Resultaten
Beschrijvende statistieken zijn vermeld in tabel 1 en de correlaties tussen de variabelen zijn vermeld in tabel 2. Van alle adolescenten uit de onderzoeksgroep heeft 2.5% géén stressvolle levensgebeurtenis uit de LEQ meegemaakt en 0.4% (1 persoon) heeft alle 12 stressvolle levensgebeurtenissen meegemaakt. Van alle adolescenten rapporteert 48% meer dan 4 van de bevraagde levensgebeurtenissen meegemaakt te hebben. Het aantal ingrijpende levensgebeurtenissen en de impact die deze gebeurtenissen op jongeren hebben gehad variëren; er is sprake van een gelijkmatige spreiding. De meest gerapporteerde stressvolle levensgebeurtenissen zijn relationeel van aard: ‘Andere kinderen wilden niet met me omgaan/verspreidden geruchten over me’ (62%); ‘Ik ben geslagen, geschopt of uitgescholden door andere kinderen’ (54%); ‘Iemand heeft mij emotioneel mishandeld’ (54%); ‘Er was geweld binnen ons gezin of mijn relatie’ (48%); ‘Mijn ouders zijn gescheiden’ (48%).


Om te onderzoeken of een veilige gehechtheidsstijl en stressvolle levensgebeurtenissen samenhangen met persoonlijkheidsfunctioneren is een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd. Resultaten van de regressieanalyse staan vermeld in tabel 3. Het regressiemodel met, naast geslacht en leeftijd, de mate van veilige gehechtheid en de impact van stressvolle levensgebeurtenissen als onafhankelijke variabelen verklaart 15% van de variantie in persoonlijkheidsfunctioneren (R2 = .15, F (4, 280) = 11.92, p < .001). Zoals verwacht rapporteerden adolescenten die een grotere negatieve impact van stressvolle levensgebeurtenissen ervaarden ook meer problemen in het persoonlijkheidsfunctioneren, dit effect was klein (β = .18, p = .002). Jongeren die zich meer herkenden in een veilige gehechtheidsstijl rapporteerden juist minder problemen in het persoonlijkheidsfunctioneren, dit effect was middelgroot (β = -.30, p < .001). Geslacht, leeftijd en de interactieterm (de combinatie van veilige gehechtheid en stressvolle levensgebeurtenissen) waren niet gerelateerd aan het persoonlijkheidsfunctioneren.
Discussie
In deze studie is bij adolescenten in de specialistische ggz gekeken naar de relatie tussen een veilige gehechtheidsstijl, stressvolle levensgebeurtenissen en persoonlijkheidsfunctioneren. De resultaten sluiten aan bij eerdere bevindingen dat het onderkennen van persoonlijkheidsproblematiek bij jongeren mogelijk en belangrijk is en dat een dimensioneel model hierbij beter bruikbaar is dan een categoriaal model gericht op de aan of -afwezigheid van stoornissen.
Ten eerste laten de resultaten zien dat adolescenten minder problemen ervaren in persoonlijkheidsfunctioneren naarmate zij zich meer in een veilige gehechtheidsstijl herkennen. Dit past bij de veronderstelling dat veilig gehechte mensen over het algemeen meer positieve en evenwichtige representaties over zichzelf en de ander hebben (Bowlby, 1982). Het is ook in lijn met eerder onderzoek waarin een veilige gehechtheidsstijl in verband is gebracht met warm interpersoonlijk gedrag, beter sociaal functioneren in het dagelijks leven, minder interpersoonlijke problemen en minder psychopathologie in algemene zin (Bartholomew & Horowitz, 1991; Mikulincer & Shaver, 2012; Sheinbaum et al., 2015).

Ten tweede blijkt dat adolescenten die meer impact van stressvolle gebeurtenissen ervaren meer problemen rapporteren in persoonlijkheidsfunctioneren. Dit sluit aan bij literatuur die een relatie vindt tussen impact van stressvolle levensgebeurtenissen en categoriale persoonlijkheidsstoornissen (Pagano et al., 2004). In deze studie is gekeken naar de cumulatieve impact van de meegemaakte stressvolle levensgebeurtenissen (op gebied van familierelaties, persoonlijke ervaringen en pesten). Enerzijds sluit deze keuze aan bij de dimensionele benadering, anderzijds sluit dit aan bij eerder onderzoek waarin is gevonden dat het meemaken van meerdere – en niet specifiek één type – stressvolle levensgebeurtenissen gerelateerd is aan persoonlijkheidsproblematiek (Blaustein & Kinniburgh, 2018; Hutsebaut & Aleva, 2020; Johnson, Bromley, & McGeoch, 2005; Ly, 2019). Vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of afzonderlijke stressvolle levensgebeurtenissen (bijvoorbeeld specifiek onderscheid tussen wel of geen relationele gebeurtenissen) meer of minder effect hebben op het persoonlijkheidsfunctioneren van jongeren. Door jongeren langere tijd te volgen zouden ook uitspraken gedaan kunnen worden over de richting van het verband; het is namelijk gebleken dat mensen met persoonlijkheidsproblematiek mogelijk ook meer stressvolle levensgebeurtenissen meemaken (Powers, Gleason & Oltmanns, 2013). Aanvullend werd er in deze studie een verband gevonden tussen persoonlijkheidsfunctioneren en geslacht. Eventueel vervolgonderzoek zou kunnen uitwijzen of de onderzochte relaties variëren tussen mannen en vrouwen, mogelijk vanwege een sekse-specifieke uitingsvorm van persoonlijkheidsdisfunctioneren (bijvoorbeeld Bradley, Zittel & Westen, 2005).
Ten derde blijkt de mate van veilige gehechtheid in deze studie geen bufferend effect te hebben op de relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en persoonlijkheidsfunctioneren. Deze bevinding komt niet overeen met theorie en eerder onderzoek (McAdams & Olson, 2010; Shiner, 2009). In eerdere studies is een veilige gehechtheidsstijl geassocieerd met meer effectieve coping en met betere emotie-regulatie strategieën onder stressvolle omstandigheden (Mikulincer & Shaver, 2003). Dat adolescenten in deze studie veelal stressvolle levensgebeurtenissen hebben meegemaakt van relationele/interpersoonlijke aard, zou een verklaring kunnen zijn voor het niet vinden van het bufferende effect van een veilige gehechtheidsstijl. Mogelijk zijn met name interpersoonlijk stresserende levensgebeurtenissen in de familie van negatieve invloed op het ontwikkelen van een (on)veilige gehechtheidsstijl (representaties over de ander worden meer onveilig, angstig of wantrouwend) en is de gehechtheidsstijl vervolgens gerelateerd aan persoonlijkheidsfunctioneren.
Er is steeds meer erkenning voor gehechtheid als een fluïde construct, dat op basis van betekenisvolle ervaringen (ook als functie van psychotherapie) gedurende het leven kan ontwikkelen en veranderen
Dit wordt ook wel een ontwikkelingstraumastoornis genoemd, specifiek doelend op het cumulatieve negatieve effect van onveilige gehechtheid en trauma gedurende de ontwikkeling (Spinazzola, Van der Kolk & Ford, 2018). Dit zou betekenen dat gehechtheidsstijl een mediator – en geen moderator – is in de relatie tussen stressvolle gebeurtenissen en persoonlijkheidsfunctioneren (Frias et al., 2016; Gander et al., 2020; Peng et al., 2020). Het kan ook betekenen dat een veilige gehechtheidsstijl geen buerend, maar een onveilige gehechtheidsstijl wel een exacerberend effect heeft op problemen in persoonlijkheidsfunctioneren.
Klinische implicaties en suggesties voor de toekomst
Uniek aan deze studie is de op een dimensionele wijze onderzochte relatie tussen de mate van herkenning van een veilige gehechtheidsstijl en de impact van stressvolle levensgebeurtenissen op het persoonlijkheidsfunctioneren van een groep adolescenten in de specialistische ggz. Een dimensionele blik maakt vroege detectie en proportionele interventie bij persoonlijkheidsproblemen beter mogelijk. Bovendien sluiten wij in deze studie aan bij de subjectieve beleving van de jongeren. Dit zorgt voor een goede weerspiegeling van de binnenwereld van de adolescenten wat, in geval van stressvolle levensgebeurtenissen, een betere voorspeller voor functioneren blijkt dan enkel het tellen van meegemaakte ingrijpende stressvolle gebeurtenissen (Ly, 2019).
Het is van belang om in de vroegdiagnostiek en -interventie van persoonlijkheidsproblemen rekening te houden met deze subjectieve beleving. Het is namelijk gebleken dat betekenisverlening, gekoppeld aan de interne werkmodellen en geheugenfuncties, zowel een belangrijke in stand houdende factor is van persoonlijkheidsproblemen, alsook een mogelijke ingang is tot vermindering van deze problemen (Adler, 2012; Singer, Blagov, Berry & Oost, 2012). Het op een andere manier betekenis kunnen geven aan stressvolle gebeurtenissen uit het verleden kan de subjectieve impact van deze gebeurtenissen verminderen en positief bijdragen aan adaptief persoonlijkheidsfunctioneren.
Diagnostiek bij jongeren met (beginnende) persoonlijkheidsproblemen zou de subjectieve betekenisverlening op gebied van hun gehechtheid en stressvolle levensgebeurtenissen centraal moeten stellen
Deze studie is uitgevoerd met cross-sectionele data. Longitudinaal vervolgonderzoek zou eventuele veranderingen in de onderlinge relaties tussen gehechtheid, stressvolle levensgebeurtenissen en persoonlijkheidsfunctioneren van jongeren verder inzichtelijk kunnen maken. Bijvoorbeeld: heeft meer impact van stressvolle levensgebeurtenissen inderdaad een negatieve causale invloed op het persoonlijkheidsfunctioneren en kan een sterkere mate van veilige gehechtheid (zeker bij niet-relationele stressvolle levensgebeurtenissen) bufferend werken? Er is steeds meer erkenning voor gehechtheid als een fluïde construct, dat op basis van betekenisvolle ervaringen (ook als functie van psychotherapie) gedurende het leven kan ontwikkelen en veranderen (Levy et al., 2014; Warmuth & Cummings, 2015). In de klinische praktijk is het om die reden aan te bevelen om de betekenisvolle gehechtheidsrelaties een prominente plek te geven in de behandeling. Deze focus sluit goed aan bij bijvoorbeeld psychodynamische, schematherapeutische of systeemtherapeutische interventies. Een ander voorbeeld is de aandacht voor de kwaliteit en veiligheid van de therapeutische relatie, onder andere beschreven als epistemisch vertrouwen (Fonagy & Campbell, 2017).
In het hier beschreven onderzoek wordt alleen gebruikgemaakt van zelfrapportagevragenlijsten. Voor vervolgonderzoek, alsook voor diagnostiek in de klinische praktijk, bevelen we aan om naast zelfrapportagevragenlijsten tevens gebruik te maken van andere methoden (bijvoorbeeld vragenlijst én interview) en andere informanten (bijvoorbeeld jongere én ouders; Bornstein, 2017; Shiner & Allen, 2013). De cognitieve functies die samengaan met perspectief nemen en het vermogen tot zelfreflectie zijn namelijk nog in ontwikkeling in de adolescentiefase. Daarom is het juist in deze fase aan te bevelen om deze functies multi-methodisch en multi-informant te meten (Warmuth & Cummings, 2015).
Conclusie
Een dimensionele blik op de persoonlijkheidsontwikkeling van kwetsbare jongeren is betrouwbaar en valide en kan bijdragen aan vroeg-detectie van persoonlijkheidsproblemen, met persoonlijkheids-disfunctioneren als kern van deze problemen. Een dimensionele blik is specifiek belangrijk in deze levensfase die zich kenmerkt door ontwikkelingstaken op gebied van zelf- en interpersoonlijk functioneren. Diagnostiek bij jongeren met (beginnende) persoonlijkheidsproblemen zou de subjectieve betekenisverlening op gebied van hun gehechtheid en stressvolle levensgebeurtenissen centraal moeten stellen, omdat het persoonlijkheidsfunctioneren daarmee samenhangt. Preventie en vroeginterventie bij ontwikkelende persoonlijkheidsproblematiek zou gericht kunnen zijn op het tijdig bevorderen van een veilige gehechtheidsstijl en het voorkomen of verminderen van (de subjectief ervaren negatieve effecten van) stressvolle levensgebeurtenissen in de kindertijd.
Beeld: Victor Moussa/shutterstock.com