Op 21 februari dit jaar publiceerde de Volkskrant een artikel over ‘de veelverdieners binnen de wetenschap’. Met hierin een rangorde: welke wetenschappers hebben hoeveel geld aan onderzoekssubsidies binnengehaald de afgelopen twee decennia? Bij de toppers ging het om tientallen miljoenen. Daarin stond een aantal psychologen, zoals Anne Cutler van het Max Planck Instituut (op plaats 31 met € 9,2 miljoen), Dorret Boomsma (Vrije Universiteit Amsterdam op 52 met € 8 miljoen), Harold Bekkering (Donders Instituut Nijmegen, op 57 met € 7,3 miljoen) Peter Hagoort (eveneens Donders Instituut, op 65 met € 6,3 miljoen).
Portee van het verhaal: geld trekt geld aan. Verder ging het artikel onder meer in op de vraag hoe goed het is om met zulke hoge subsidies te werken en of er geen kleinere subsidies verstrekt zouden moeten worden; dan krijgt meer onderzoek een kans.
Naar aanleiding van dit verhaal vroeg De Psycholoog zich af: hoe wordt het geld binnen de psychologie verdeeld? Wie zijn in de psychologie de ‘veelverdieners’? Hoe functioneert het financieringssysteem binnen het psychologisch-wetenschappelijk onderzoek? Wat vinden de wetenschappers van het systeem? Is het goed of kan het beter, en zo ja, hoe dan?
Om met verdeling van het geld te beginnen: een top-tien van psychologen samenstellen is niet te doen (zie kader Onderzoeksgeld in NL).
Concurrentie is goed
De Psycholoog benaderde onderzoekers met de vraag wat ze van het huidige financieringssysteem van de wetenschap vinden. Concurrentie is goed, luidt het algemene idee. Het houdt je scherp, zeggen verschillende wetenschappers.
‘Goed nadenken over je vraagstelling en onderzoeksdesign is de basis van goede wetenschap,’ stelt Eus van Someren, hoofd van de afdeling Slaap en Cognitie van het Nederlands Herseninstituut in Amsterdam.
‘Prima dat je een voorstel moet schrijven voordat je geld krijgt,’ zegt Harold Bekkering, hoogleraar Cognitieve Psychologie aan het Donders Instituut in Nijmegen. ‘Concurrentie helpt om het niveau te verhogen. Als jouw onderzoek echt moet gebeuren, gebruik je de deadline om heel goed na te denken over hoe je het precies moet uitvoeren.’ En deadlines werken, begreep Bekkering van een bron binnen nwo. ‘Voor een open competitie met deadline worden per jaar drie keer zoveel aanvragen ingediend dan als er geen deadline is. Urgentie dwingt blijkbaar je onderzoeksvoorstel op papier te zetten.’
NWO heeft binnen verschillende gebieden geëxperimenteerd met doorlopende aanvraagprocedures. Woordvoerder Olivier Morot bevestigt dat er inderdaad bij enkele gebieden een daling van het aantal aanvragen was, maar dit gold niet voor alle gebieden.
Om als stimulans te werken, moet de kans op de subsidie reëel zijn, voegt Bekkering eraan toe. ‘Bij grote Europese aanvragen doe ik soms mee, zonder dat ik er veel tijd aan besteed, aangezien de kans op succes kleiner is dan vijf procent.’
Reinout Wiers, hoogleraar Ontwikkelingspsychopathologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), herkent dat: ‘Het kost te veel tijd om subsidies aan te vragen. En de kansen zijn bij sommige subsidies niet lonend genoeg.’
Veel schieten
Dat subsidieaanvragen erg veel tijd kosten, bevestigen vrijwel alle geraadpleegde onderzoekers. Pieter Medendorp, hoogleraar Sensomotorische Integratie aan het Donders Instituut: ‘Ik ben nu redelijk goed voorzien qua geld, maar soms ben ik de helft van mijn tijd bezig met het aanvragen van subsidies. Het is veel schieten om te scoren.’
Subsidieaanvragen kostten Van Someren de afgelopen jaren wel veertig procent van zijn werktijd. ‘Afgelopen mei kreeg ik de ERC Advanced (een prestigieuze Europese subsidie van maximaal € 2.500.000 voor vijf jaar, red.) na zo’n twintig keer ‘nee’ te hebben gekregen in de afgelopen anderhalf jaar.’ Hij zette door omdat hij een niet-bestaand onderzoeksveld wil opbouwen: hersenonderzoek naar slapeloosheid. ‘Om dat from scratch te doen, kost nog meer inspanning en geld dan al nodig is voor een ingebedde onderzoekslijn. Ik heb het onderwerp bij herhaling vergeefs geprobeerd op de kaart te krijgen bij verschillende universitaire medische centra. Niet omdat slapeloosheid geen ernstige aandoening is, integendeel. Probleem is dat er voor farmaceuten geen ‘verdienmodel’ aan zit.’
De slagingskans hangt voor een belangrijk deel af van het type subsidie, concludeert Bea Krenn van Grant Support, een UvA-afdeling die wetenschappers helpt bij subisidie-aanvragen. In Nederland zou de kans wat de vernieuwingsimpuls bij NWO betreft zestien procent zijn. Worden alle NWO-subsidies meegeteld, dan bedraagt de kans 24 procent. Inmiddels is de kans op subsidie in het huidige Europese programma (Horizon2020) volgens Krenn gedaald naar twaalf tot veertien procent. ‘Er zijn veel meer aanvragen en geringere nationale onderzoeksbudgetten. Er zijn calls met nog lagere slagingspercentages, drie tot vier procent. Gemiddeld slaagt een op de zes of zeven aanvragen.’
Onzeker klimaat
Chris Olivers, hoogleraar Visuele Cognitie aan de Vrije Universiteit, stipt een ander nadeel aan. ‘Hoewel ik er zelf tot nu toe wel bij vaar, heb ik mijn bedenkingen bij wat het systeem met het academisch landschap als geheel doet. Doordat onderzoek vooral via subsidies aan individuen wordt betaald en niet aan groepen, ontstaat een onzeker klimaat. De carrière van veel onderzoekers bestaat uit een aaneenrijging van korte contracten, ze hoppen van het ene lab naar het andere. Dit is een bedreiging voor de continuïteit van onderzoek en voor veel langetermijnprogramma’s. Je neemt postdocs aan met hoogstaande expertise, het eerste jaar zijn ze nog bezig met artikelen van hun vorige aanstelling, het volgende jaar moeten ze alweer aan hun volgende positie denken en zijn ze een deel van hun onderzoekstijd bezig subsidies aan te vragen.’ Dit heeft tevens een negatieve invloed op de kwaliteit van het onderwijs, vervolgt Olivers. ‘Wetenschappers met een eigen onderzoeksgroep trekken masterstudenten en promovendi aan. Er zijn onderzoekers die (recent) geen subsidies hebben binnengehaald en daarom onderwijs geven. Het is lastig om met die tweedeling om te gaan.’
Woordvoerder Morot van nwo nuanceert het beeld dat de NWO-financiering vooral persoonsgebonden zou zijn. ‘Bij grote persoonsgebonden talentprogramma’s zoals Vidi en Vici geldt de harde voorwaarde dat de hoofdaanvrager het geld krijgt om een onderzoeksgroep of -lijn op te zetten. De hoofdaanvrager treedt op als projectleider voor een onderzoeksgroep, het geld gaat vooral naar postdocs, promovendi en onderzoeksinfrastructuur.’
Kwaliteit
Het is van belang de kwaliteit van beslissingen waarop het toekennen van de (NWO-)middelen is gebaseerd, kritisch te beschouwen. Dat deden wetenschapsonderzoekers Peter van den Besselaar en Loet Leydesdorff [1]. Zij vergeleken onderzoekers met subsidie met onderzoekers die de subsidie niet kregen. Hun conclusie: commissies filteren prima de minder goede aanvragen eruit. Maar als je vervolgens de groep die de subsidie ontvangt vergelijkt met de groep die net naast het net viste (maar wel zeer goede beoordelingen ontving), dan is het kwaliteitsverschil niet vanzelfsprekend. Het lijkt er zelfs op dat de ‘beste afvallers’ het significant iets beter doen dan degenen met subsidie. Ze hebben achteraf gezien net iets meer publicaties op hun naam staan en worden net iets vaker geciteerd.
Zijn de rationele argumenten uitgeput, dan spelen er wellicht andere zaken mee in de beoordeling, denkt Leydesdorff. ‘Er is te weinig geld om al het als uitstekend beoordeelde onderzoek te financieren. Daarom wilde ik dit onderzoek graag ook met internationale data doen. Een collega van het Max Planck Gesellschaft in Duitsland had data over subsidierondes bij de European Molecular Biology Organization (EMBO). Ook daar konden meer dan dertig procent van de beslissingen in de laatste ronde achteraf als ten onrechte worden aangemerkt. [2] Maar de meeste subsidieverstrekkers willen de cijfers niet prijsgeven.
Vooral als het aantal aanvragen groot is – en daarmee ook het aantal goede aanvragen – blijkt het lastig te kiezen uit de beste voorstellen. Veel goede aanvragen vallen buiten de boot, de beslissing kan voor verschillende commissies verschillend uitpakken. ‘Wie een subsidie krijgt en wie net niet, is deels een smaakkwestie ,’ stelt Bekkering die regelmatig in commissies zit. ‘Als een commissielid affiniteit heeft met genetica, zal een aanvraag over dat onderwerp in het voordeel zijn. Houdt hij van patiënten-onderzoek dan is een aanvraag daarover in het voordeel. Ik herinner me als lid van een Veni-commissie een aanvraag over computationeel modeleren (een methode binnen de cognitiewetenschap om hersenfuncties in de computer na te bouwen, red.). De onderzoeker had zeker niet de beste papieren. Maar omdat iemand in de commissie computationeel modeleren belangrijk vond voor de ontwikkeling van het vakgebied, werd die aanvraag gehonoreerd. Ik ben er niet op tegen dat zoiets inhoudelijks ook een rol speelt.’
Ook hoe de procedure verloopt, is van invloed. Bekkering: ‘De volgorde van sprekers is bijvoorbeeld belangrijk. Als de eerste spreker stevig stelling neemt, legt hij veel gewicht in de schaal, zeker als het ook nog een hot shot op dat vakgebied is. Stel dat er twee kandidaten zijn, van wie de ene drie publicaties heeft en de andere zes. Als dan de eerste spreker zegt: “Die drie publicaties zijn verschenen in heel goede tijdschriften.” Als de andere commissieleden daarvan niet op de hoogte zijn, geven ze geen tegengas. Dan drukt die spreker een zware stempel op de beoordeling. Had een ander eerst het woord genomen dat het een slap verhaal was en drie publicaties wel erg weinig zijn, dan kan het oordeel heel anders uitvallen.’
Wel of geen subsidie is voor een deel dus een kwestie van smaak, gevolgde procedure en deels ook geluk. Wel zijn er vele checks & balances in de nwo-procedure. Morot: ‘De commissieleden moeten hun oordeel baseren op een dossier bestaande uit aanvraag, reviews van vaak buitenlandse, onafhankelijke experts, en een reactie daarop van de aanvrager. Ze mogen alleen afwijken van de expert-oordelen als zij hun oordeel zorgvuldig onderbouwen.’
Sneeuwbaleffect
Dat een onderzoeker soms naast het net vist met een kwalitatief hoogstaand voorstel, is nog niet het ergste. Erger is dat dit doorwerkt in iemands carrière. Mededorp spreekt van een sneeuwbaleffect. ‘Als je middelen binnensleept, heb je daarvan profijt bij volgende aanvragen. Heb je pech, dan werkt dat ook door.’ Bekkering herkent dit. ‘Zonder Vidi of Vici is je kans op een vergelijkbare Europese subsidie flink lager.’ Om die reden is Leydesdorff voorstander van loting tussen de als uitstekend beoordeelde voorstellen. ‘Dan is ten minste voor iedereen duidelijk dat het in de laatste ronde van het toeval afhangt.’
Een ander probleem is dat het in Nederland na de Vici ophoudt. Bekkering: ‘Voor mij is er geen open competitie meer sinds ik in 2005 een Vici heb gekregen. Bij NWO, maar ook in Nijmegen, moeten masterstudenten zelf hun beurs binnenhalen. Ik heb geluk als ze voor mij kiezen, maar dan gaan ze meestal hun eigen onderzoek uitvoeren.’ Bekkering kan alleen nog een Europese beurs van de ERC aanvragen. Anders kan hij aan projecten van anderen meedoen. ’Interessante projecten, maar dan kan ik me niet meer bezighouden met mijn eigen onderzoeksthema.’
Wiers, ook Vici-winnaar, ervaart hetzelfde probleem. ‘Het kan zijn dat je succesvol een groep opbouwt met steeds grotere subsidies, en dat je na afloop van je Vici-subsidie de tent zo ongeveer weer kunt sluiten. Tenzij je een ERC-grant verwerft, maar die kans is bijzonder klein.’
Wie krijgt het geld?
Edward de Haan, hoogleraar Neuropsychologie aan de UvA en lid van het Algemeen Bestuur van het NIP, is nog het meest kritisch over het financieringssysteem. Hij vindt dat de verhouding tussen de eerste en tweede geldstroom zoek is. Zeker sinds Ronald Plasterk (minister van Binnenlandse Zaken) honderd miljoen euro van de universiteiten overhevelde naar NWO. Dat moest tot een kwaliteitsimpuls leiden. Onzinnig volgens De Haan: ‘Hoezo meer op kwaliteit controleren? Via visitaties van onderzoeksprogramma’s en accreditatie van onderzoeksscholen gebeurt dat al.’
Of het competitiemodel van NWO zoveel beter is, is eveneens de vraag, aldus De Haan. ‘Waarom gaat het geld niet vooral naar goede groepen in plaats van naar individuele onderzoekers? Het fenomeen van ‘program grants’, waarbij een instituut in plaats van een individu geld aanvraagt, is in Nederland verdwenen.’
Daarbij komt dat het NWO-systeem erg duur is. De Haan: ‘Voor tien promotieplekken krijg je honderd reacties. Die aanvragen worden door honderd wetenschappers geschreven die daar ieder weken mee bezig zijn. Vervolgens wordt elke aanvraag door twee referenten bekeken, waardoor er tweehonderd mensen zo’n twee tot drie uur mee bezig zijn. En dan laat ik de organisatie door NWO en de tijdsinvestering van beoordelende commissieleden nog buiten beschouwing. Zo’n tijdrovende manier van financieren moet wel aantoonbaar beter functioneren dan de eerste geldstroom om het hoge budget te verantwoorden. Zie het werk van Loet Leydesdorff. Waarom het geld niet direct aan universiteiten geven?’
Over dat laatste idee moet Bekkering even nadenken. ‘Op het Donders Instituut zouden we het geld goed zelf kunnen verdelen. Wij doen alles transparant en in competitie. Niet dat het objectief is, het zijn toch mensen die in een commissie het oordeel vellen. Maar iedereen krijgt een kans. Zo zou het overal kunnen, maar dan moeten universiteiten zich op dat gebied wel beter organiseren. Er zijn ook instituten waar het onderzoeksgeld eenvoudig over de vakgroepen verdeeld wordt, dit gaat ten koste van de kwaliteit. In Nederland durven wij niet selectief te zijn. Sommige universiteiten zijn goed in psychologie, andere in economie en sociologie. Zijn er echt zoveel verschillende psychologieopleidingen nodig in Nederland?’
Volgens Bekkering werkt het dan ook beter als universiteiten zich specialiseren en alleen die richtingen houden waarin ze echt goed zijn. ‘Dat doet ook recht aan de studenten, die komen dan per definitie in goede handen. Pas als iedere universiteit intern en extern concurrerend is, kunnen ze zelf het geld verdelen en toch een hoge kwaliteit waarborgen. Zolang dat niet het geval is, moet het maar extern gebeuren. Dat systeem kost geld, maar dat moet maar. Alleen dan kun je concurreren met de beste universiteiten in het buitenland.’
NWO sluit zich daarbij aan bij monde van Morot. ‘De oordelen van onafhankelijke referenten hebben middels hun inhoudelijke feedback een belangrijke toegevoegde waarde voor de aanvrager. Maar ook is het feedback voor de indienende faculteit. Zo gebeurt het vaker dat goed beoordeelde voorstellen alsnog voor facultaire financiering in aanmerking komen. De onafhankelijkheid en gedegenheid van het oordeel spelen daarbij een belangrijke rol, omdat deze partijdigheid en willekeur uitsluiten. Daarom vindt NWO dat de meerkosten van de expertbeoordelingen ruimschoots opwegen tegen het kwaliteitsverlies bij andere beoordelingsalternatieven.’
Meer geld
De Haan pleit ook voor meer geld voor psychologie en aanverwante studies in gedrags- en maatschappijwetenschappen. ‘Relatief veel geld gaat naar bèta’s. Het standaardargument is: ze hebben dure machines en die vereisen onderhoud. Dat klopt, hoewel ook binnen de psychologie steeds meer dure machines komen. Maar daarnaast krijgen stafleden in de bètadisciplines aanmerkelijk meer onderzoekstijd dan bijvoorbeeld psychologen of sociologen. Dat verschil kun je niet zomaar verklaren.’
Ook Van Someren is voorstander van meer geld. ‘Iedereen in beoordelingscommissies doet hard zijn of haar best de beste aanvragen te selecteren. De beoordelaars worden er waarschijnlijk radeloos van te moeten kiezen tussen aanvragen die even excellent zijn. Alleen met herstel van het afgeknepen onderzoeksbudget wordt het weer mogelijk alle echt goede aanvragen te honoreren en de kenniseconomie in stand te houden.’
Ondanks de diverse kanttekeningen toont menigeen zich niet ontevreden. Wiers vindt het huidige financieringssysteem redelijk. ‘Alleen zou er een mogelijkheid van renewal toegevoegd moeten worden, zoals in de vs, zodat iemand meer dan eens een Vici kan ontvangen. Dan kun je een onderzoeksgroep niet alleen opbouwen, maar ook in stand houden.’
Ook Bekkering pleit hier nadrukkelijk voor. ‘Een Vici zou achteraf beoordeeld moeten worden en, bij uitzondering, bij excellente uitkomsten verlengd moeten kunnen worden.’ Daarnaast mag er wat Wiers betreft wel iets meer geld naar de universiteiten. ‘Er was een redelijke verdeling tussen eerste en tweede/derde geldstroom, maar de eerste geldstroom is zo goed als opgedroogd. Jammer, want daardoor kan onderzoek dat net niet in de mode is niet of nauwelijks meer plaatsvinden.’
Zorg dat de commissies betere beslissingen nemen, vinden anderen. Zo stelt Medendorp: ‘Grotere commissies komen tot betere besluiten. Dat is wel iets duurder, maar ja.’
Overigens experimenteert NWO hiermee, beoordelingscommissies kunnen variëren van 5 en 25 commissieleden. Morot: ‘Het blijft een moeilijke afweging. NWO kijkt voor elk programma wat past bij het aantal verwachte aanvragen en de disciplinaire breedte van de competitie. We hebben voldoende expertise in de commissie nodig, maar we willen wetenschappers niet onnodig belasten met commissiewerk.’ Hoe dan ook, er is structureel te weinig onderzoeksgeld, maar er gaat te veel geld naar de universiteiten voor onderwijs en management en te weinig naar onderzoek, besluit Bekkering die op het moment van ons gesprek in de VS is. ‘Hier is het onderzoeksklimaat veel harder. In Amerika worden wetenschappers negen maanden betaald voor het geven van onderwijs, en moeten ze in de onderwijsvrije zomermaanden zelf geld via onderzoeksmiddelen zien te werven. Het mag in Nederland nog wel wat competitiever.’ Maar Bekkering hinkt op twee gedachten. ‘Ik heb die competitieve ziel: de beste hoort het geld te krijgen. Maar ik vind het ook fijn als iedereen aan de universiteit onderzoek kan doen en daar inspiratie uit put. Voor de onderzoekskwaliteit is competitie misschien het beste, maar voor het welzijn van de mens en het hebben van fijne collega’s… Dan ben ik ook wel weer zo socialistisch dat ik denk: ach ja, we doen het zo slecht nog niet…’
Noten
- Besselaar, P. van den & Leydesdorff, L. (2009). Past performance, peer review, and project selection. Research Evaluation 18(4), 273-288. doi:10.1093/ reseval/rvu025.
- Bornmann, L., Leydesdorff, L. & Besselaar, P. van den (2010). A meta-evaluation of scientific research proposals: Different ways of comparing rejected to awarded applications.Journal of Informetrics, 4(3), 211-220. doi:10.1016/j. joi.2009.10.004
Onderzoeksgeld in Nederland
Universiteiten worden via de eerste geldstroom gefinancierd, geld dat universiteiten direct krijgen van de overheid. De tweede geldstroom bestaat uit onderzoekssubsidies met nwo als grootste verstrekker. Het Vernieuwingsimpuls- programma is daarvan het belangrijkst – met Veni-beurzen voor pas gepromoveerde onderzoekers (€ 250.000 maximaal), Vidi-beurzen voor ervaren onderzoekers (€ 800.000 maximaal) en Vici-beurzen voor onderzoekers die hebben aangetoond een eigen onderzoekslijn en -groep te kunnen opzetten (€ 1.500.000 maximaal). In totaal heeft de organisatie zo’n 150 financieringsinstrumenten. Daarnaast financiert ZonMw (onderdeel van nwo) gezondheidszorgonderzoek en zijn er meer potjes in Nederland, waarvan de ‘topsectoren’ nog een hele grote vormen: nwo-subsidies in samenwerking met het bedrijfsleven. Ook zijn er organisaties die op specifieke terreinen onderzoek financieren, zoals het Nationaal Initiatief Hersenen & Cognitie (nihc) voor de hersen- en cognitiewetenschappen in Nederland, eveneens onderdeel van nwo. Daarnaast bestaan er Europese subsidieprogramma’s, zoals de European Research Council (erc), een organisatie met een vergelijkbaar programma als het Vernieuwings- impulsprogramma van nwo, en eu Horizon 2020. En dan zijn er nog internationale subsidies en fondsen, zoals de Amerikaanse National Science Foundation (nsf), National Institutes of Health (nih) en het Human Frontier Science Program (zie www.hfsp.org). De Volkskrant maakte een rangorde van wetenschappers bij alle universiteiten op alle velden. Hoe moeilijk dat was, bleek al snel, want de bedragen klopten meestal niet. Zo komt onze columniste Naomi Ellemers in het overzicht voor met 678 duizend euro. Maar haar Vici- en Spinozapremie bedragen samen al € 4.000.000. Harold Bekkering zegt dat het bedrag bij zijn naam evenmin klopt. Als alleen het geld wordt meegerekend dat hij persoonlijk aan onderzoek heeft kunnen besteden, is het minder; telt ook het geld mee dat hij samen met anderen heeft binnengehaald, is het meer. Navraag bij de andere figurerende psychologen in dit artikel bevestigde dit beeld. Chris Olivers kreeg € 2.950.000 volgens de Volkskrant, zelf komt hij op zes miljoen. Pieter Medendorp zou € 3.980.000 hebben ontvangen, maar volgens eigen zeggen kan daar een paar miljoen bij worden opgeteld. Eus van Someren ontving € 1.500.000 volgens de Volkskrant; samen met een recent behaalde erc van 2 miljoen die de Volkskrant niet mee kon rekenen, staat de teller inmiddels op € 7.500.000. Edward de Haan, goed voor € 2.500.000 volgens de Volkskrant, maar dat is volgens eigen zeggen eerder tien miljoen. En Reinout Wiers zou € 2.030.000 hebben ontvangen, volgens zijn eigen overzicht is dat zeven miljoen. Journalistiek broddelwerk? Onze navraag bij de Volkskrant bleef onbeantwoord. Ons leek het niet mogelijk een goede top-tien op te stellen. Kern is dat het om veel geld gaat, in ieder geval om tonnen en bij de toppers om miljoenen.