Introductie
‘Een ongeluk komt zelden alleen.’ Oftewel: als er iets misgaat, gaat er vaak nog meer mis. Een spreekwoord dat zonder enige twijfel opgaat voor cliënten binnen de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Er is bij hen immers vaak sprake van comorbiditeit: het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer separate psychische en/ of gedragsstoornissen bij één persoon. Uit onderzoek blijkt dat psychische stoornissen, verslaving en een lichte verstandelijke beperking (LVB; IQ 50–85) regelmatig, en in wisselende combinaties, samen voorkomen onder volwassenen. Zo is er bij ongeveer de helft van de mensen met een verslaving sprake van bijkomende psychische stoornissen – al loopt dat percentage sterk uiteen, afhankelijk van bijvoorbeeld doelgroep en specifieke combinatie van klachten (European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, 2015). Van mensen met een LVB wordt over het algemeen aangenomen dat zij kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van zowel psychische stoornissen (Cooper et al., 2007; Wieland, 2016) als een verslaving dan mensen zonder een LVB (Van Duijvenbode & Van der Nagel, in druk; Van Duijvenbode et al., 2015).
Het samengaan van psychische stoornissen en verslaving (zogenaamde ‘dubbeldiagnose-problematiek’) staat al enige tijd op het netvlies van zowel wetenschappers en beleidsmakers als zorgprofessionals. De combinatie met een bijkomende LVB (‘driedubbeldiagnose problematiek’ of ‘triple problematiek’) is daarentegen nog relatief onontgonnen terrein. Triple problematiek is het samengaan van psychische stoornissen en verslaving bij mensen met een LVB. Onderzoek naar de prevalentie ervan is schaars, en er is ook nog maar weinig bekend over hoe die doelgroep eruitziet qua demografie en aard van de problematiek. Wel is duidelijk dat comorbiditeit (tussen bijvoorbeeld verslaving en een psychische stoornis of tussen verslaving en een LVB) de klachten voor de persoon in kwestie verergert en de prognose van behandeling verslechtert (Lambert, LePage & Schmitt, 2003; Langas, Malt & Opjordsmoen, 2011; Van der Nagel, Kiewik & Didden, 2017).
Triple problematiek vormt een grote uitdaging voor zorgprofessionals. Behandelaren in de geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg herkennen de beperkingen passend bij een LVB bijvoorbeeld niet (Wieland, 2016) of onderzoeken deze niet of niet met de juiste middelen (Kruisdijk et al., 2019). Andersom worden in de verstandelijk gehandicaptenzorg psychische klachten van cliënten soms ten onrechte toegeschreven aan de LVB of lagere ontwikkelingsleeftijd (diagnostic overshadowing) of ze worden gemist omdat de aard en uiting van klachten atypisch zijn (Fletcher et al., 2016). Richtlijnen, behandelprotocollen en begeleidingstrajecten richten zich tot slot vaak op slechts één of hooguit twee deelaspecten. In bestaande protocollen voor een comorbide verslaving en psychische stoornis wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de LVB; en in protocollen voor de behandeling van psychische stoornissen bij mensen met een LVB is onvoldoende aandacht voor de rol van de verslaving.
De gescheiden zorgsectoren (geestelijke gezondheidszorg, verstandelijk gehandicaptenzorg, verslavingszorg), curricula van gescheiden opleidingen, de daarmee gepaard gaande specialisatie van zorgprofessionals in één sector en de gebrekkige samenwerking tussen sectoren dragen verder bij aan dit probleem. Cliënten met comorbide problematiek vallen daardoor vaak tussen wal en schip (Van der Nagel et al., 2017). Onderzoek naar de aard en omvang van triple problematiek binnen de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg en de mogelijkheden voor begeleiding en behandeling van cliënten is daarmee van groot belang.
Triple problematiek vormt een grote uitdaging voor zorgprofessionals
In 2017 hebben wij een subsidie ontvangen van het RadboudCSW Innovatiefonds voor het project Complexe zorg, bedoeld om de kennis over de (zorg voor) mensen met triple problematiek te vergroten. Dit artikel schetst de context van dit project en geeft een beschrijving van de aard en omvang van de problematiek. Allereerst vatten we de literatuur over de prevalentie van triple problematiek samen. Vervolgens exploreren we op basis van een dossieranalyse van cliënten binnen de (forensische) geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg de kenmerken van de doelgroep. Hierbij gaan we in op persoonskenmerken, aard van de problematiek en hulpverleningsgeschiedenis. We sluiten het artikel af met enkele conclusies en aanbevelingen voor de praktijk. Naast dit artikel is er ook een informatief filmpje over dit project beschikbaar (Van Duijvenbode & Van der Nagel, 2019).
Prevalentie triple problematiek
Wetenschappelijke informatie over de prevalentie van triple problematiek is moeilijk te vinden. Wie in zoeksystemen als Web of Science, PsycINFO, PubMed of ERIC op zoek gaat naar artikelen over triple problematiek, krijgt met name resultaten over de combinatie van verslaving, psychische stoornissen en HIV/AIDS of over verslaving en psychische stoornissen bij mensen met sociaal-maatschappelijke problematiek, zoals crimineel gedrag of dakloosheid. In geen van de via deze weg gevonden artikelen gaat het om het samengaan van verslaving en psychische stoornissen bij mensen met een LVB. Dit betekent dat er een alternatieve zoekstrategie moet worden ontwikkeld, bijvoorbeeld één die zich richt op het identificeren van artikelen over verslaving of psychische stoornissen bij mensen met een LVB, van waaruit mogelijk informatie kan worden gedestilleerd over triple problematiek. Deze zoekstrategie levert al meer informatie op.
In het afgelopen decennium zijn er in toenemende mate artikelen gepubliceerd over verslaving of psychische stoornissen bij mensen met een LVB. In sommige artikelen worden prevalentiecijfers gepresenteerd van zowel psychische stoornissen als verslaving bij mensen met een LVB. Hassiotis et al. (2011), bijvoorbeeld, rapporteren hoge prevalenties van persoonlijkheidsstoornissen (82%), neurotische stoornissen (53%) en psychotische stoornissen (11%) bij een groep van 170 gedetineerden met een LVB. Daarnaast zou er bij 61% en 56% van hen sprake zijn van alcohol- respectievelijk drugsproblematiek. Chaplin et al. (2017) concluderen dat er bij 44% van de gevangenen met een LVB sprake is van psychische stoornissen en bij 38% van een verslaving. Alhoewel deze cijfers op zijn minst enige overlap in prevalentie suggereren, kunnen er geen conclusies worden getrokken over de prevalentie van triple problematiek. De mate van overlap wordt immers niet geëxpliciteerd.
Tussen 2000 en 2018 zijn er – voor zover wij konden nagaan – slechts zestien artikelen gepubliceerd waarin er informatie staat over de prevalentie van triple problematiek. In deze artikelen staat, met andere woorden, concreet beschreven hoe vaak de combinatie van psychische stoornissen, verslaving en een LVB voorkomt. Deze artikelen zijn samengevat in tabel 1. De resultaten ervan zijn moeilijk met elkaar te vergelijken – bijvoorbeeld door verschillen in steekproef, setting, methodologie en gehanteerde definities van LVB, verslaving en psychische stoornissen. Dit betekent onder andere dat de gerapporteerde prevalentiecijfers grote onderlinge verschillen laten zien. Zo lijkt de prevalentie van triple problematiek te variëren tussen 11% (Holden & Ne¯, 2000) en 54% (Slayter, 2010b). Met name bij mensen die 24- uurs zorg ontvangen en bij mensen binnen het justitiële domein bestaan hoge prevalenties van triple problematiek. Psychotische stoornissen, angst- en stemmingsstoornissen komen het vaakst voor in samenhang met een LVB en verslaving. Gezien het kleine aantal gepubliceerde artikelen en de grote onderlinge verschillen is het echter onmogelijk conclusies te trekken over de prevalentie van triple problematiek, laat staan over de mogelijke onderlinge verbanden tussen LVB, verslaving en psychische stoornissen. Om verder zicht te krijgen op de kenmerken van de doelgroep hebben wij daarom een aantal dossiers geanalyseerd.
De doelgroep in beeld
In het kader van het project Complexe zorg leer je van elkaar hebben we de dossiers van 75 cliënten met triple problematiek uit de (forensische) verstandelijk gehandicaptenzorg, verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg geanalyseerd om zo meer zicht te krijgen op de kenmerken van de doelgroep. We hebben daarbij gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd formulier om informatie te verzamelen over persoonsgegevens, aard van de problematiek en hulpverleningsgeschiedenis (inclusief justitiële voorgeschiedenis).
Het overgrote deel van de cliënten (n=47, 63%) betrof ongehuwde autochtone mannen tussen de 19 en 65 jaar (M=38.0; sd=10.5). In totaal had 40% (n=30) van de steekproef één of meer kinderen. Ten tijde van het onderzoek ontvingen zij tussen de 1 en 17 jaar (M=2.6; sd=3.0) hulpverlening bij de huidige zorgverlener. In meer dan de helft van de gevallen betrof dit onvrijwillige zorg vanuit een civielrechtelijk (n=11; 15%) of strafrechtelijk kader (n=33; 44%). De meeste cliënten ontvingen 24-uurs zorg, ofwel op een beschut terrein (n=41; 55%) ofwel in de wijk (n=13; 17%). Hoewel het een steekproef betreft en waarschijnlijk niet representatief is voor de populatie, lijken cliënten met triple problematiek vaak langdurige en intensieve zorg vanuit een gedwongen kader te ontvangen.
De aard van de problematiek van de cliënten was per definitie meervoudig en complex. Het gemiddelde IQ was 69 (sd=8.6). In de helft van de gevallen was deze informatie meer dan vier jaar oud – wat betekent dat ze niet meer geldig zijn en mogelijk geen goede representatie weergeven van de intellectuele vermogens van de cliënten. Met betrekking tot het middelengebruik valt op dat de helft van de cliënten (n=37; 49%) zowel tabak, alcohol, cannabis als harddrugs gebruikte (zie figuur 1). In ongeveer de helft van de dossiers ontbrak echter informatie over de frequentie en hoeveelheid van het middelengebruik. Dit impliceert dat middelengebruik onvoldoende in kaart wordt gebracht.
Desondanks was er bij 70 cliënten (93%) sprake van een verslaving, blijkend uit een DSM-classificatie van ‘stoornis in het gebruik van een middel’. Dit betrof doorgaans alcohol (n=39; 52%), cannabis (n=35; 47%) of cocaïne (n=31; 41%). Naast verslaving werden persoonlijkheidsstoornissen (n=24; 32%) en neurobiologische ontwikkelingsstoornissen zoals autismespectrumstoornissen en aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornissen (n=27; 36%) het vaakst geclassificeerd. Trauma-gerelateerde stoornissen (n=18; 24%), stemmingsstoornissen (n =13; 17%) en angststoornissen (n=4; 5%) kwamen daarentegen (veel) minder vaak voor. Bij 49 cliënten (65%) was er wel sprake van (een vermoeden van) internaliserende problematiek, zoals piekeren, onzekerheid of een laag zelfbeeld. Ook externaliserende problematiek, met name agressie en delictgedrag, werd veelvuldig gerapporteerd (n=65; 87%).
De hulpverleningsgeschiedenis van cliënten was uitgebreid en divers (zie figuur 2). Ondanks dat veel cliënten een belaste voorgeschiedenis hebben (bijv. kind waren van verslaafde ouders of ouders met psychische problemen en/of een LVB, slachtoffer van mishandeling, misbruik of verwaarlozing) en de problematiek vaak al op jonge leeftijd aanwezig was, is er bij minder dan de helft (n=32; 43%) van hen betrokkenheid geweest van jeugdzorg. Relatief weinig cliënten hebben gedurende hun leven gebruik gemaakt van begeleiding en behandeling vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg (n=32; 57%). Wel hebben de meeste cliënten te maken gehad met hulpverlening vanuit de geestelijke gezondheidzorg (n=57; 76%) of verslavingszorg (n=54; 72%). Inhoudelijke informatie over deze hulpverlening – aanleiding, vorm en inhoud van het traject, beloop en resultaat – was echter vaak niet beschikbaar in de dossiers. Wanneer hier wel iets over staat beschreven, valt op dat de genoemde trajecten vaak voortijdig zijn afgebroken. Als redenen werden onder andere genoemd dat cliënten niet gemotiveerd zijn, hun afspraken niet nakomen of niet profiteren van het behandel- en zorgaanbod. Dit impliceert dat cliënten worden overschat en overvraagd. Ook ongeoorloofd middelengebruik werd genoemd als reden waarvoor cliënten werden weggestuurd – bijvoorbeeld bij de maatschappelijke opvang of uit klinische voorzieningen in de verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg.
Tot slot was het overgrote deel van de cliënten met triple problematiek bekend bij politie en justitie (n=56; 75%), vaak als meer- of veelpleger. Met name vermogens- en geweldsdelicten (respectievelijk n=48; 64%; n=47; 63%) kwamen veelvuldig voor. Cliënten zijn doorgaans meerdere malen strafrechtelijk veroordeeld tot een detentie (n=42; 56%), voorwaardelijke detentie (n=37; 49%), geldboete (n=33; 44%) of taakstraf (n=30; 40%). Leerstraffen werden weinig opgelegd (n=3; 4%). De justitiële voorgeschiedenis was in veel gevallen fragmentarisch gerapporteerd in de dossiers. Justitiële documentatie, zoals strafblad, informatie over de detentie of delictanalyse, ontbrak veelal. In hoeverre er binnen de huidige hulpverleningscontacten aandacht is besteed aan risicofactoren voor delictgedrag en vermindering van het recidiverisico bleef ook onduidelijk. Met uitzondering van cliënten met een strafrechtelijk juridische titel werd hiervan in de dossiers geen melding gemaakt.
Conclusie en aanbevelingen
Met name onder cliënten die intensieve en langdurige zorg ontvangen (bijv. 24-uurs zorg) en bij cliënten binnen het justitiële domein komt triple problematiek relatief vaak voor. De problematiek van deze cliënten is divers en omvat verschillende combinaties van psychische stoornissen en soorten middelen die gebruikt worden. Dit betekent dat het een heterogene doelgroep is. De gemeenschappelijke deler is dat er sprake is van complexe en meervoudige problematiek die met elkaar samenhangt, elkaar in stand houdt en elkaar soms zelfs versterkt. Dit vormt een uitdaging voor professionals. We sluiten dit artikel daarom af met enkele aanbevelingen voor de praktijk. Deze aanbevelingen vormen de hoekstenen van goed hulpverlenerschap en worden verder toegelicht in het filmpje bij dit project (Van Duijvenbode & Van der Nagel, 2019).
De eerste aanbeveling is om, voorafgaand aan of in een vroeg stadium van een hulpverleningstraject, een goede analyse van het bestaande dossier te doen. Zoals blijkt uit de resultaten van ons project hebben cliënten vaak al meerdere hulpverleningstrajecten doorlopen, die in meer of mindere mate succesvol waren. Inhoudelijke informatie over deze trajecten ontbreekt echter vaak in de dossiers. Dat is jammer, omdat het opvragen, analyseren en op een rijtje zetten van deze informatie van belang is om te kunnen leren van wat eerder (niet) werkte. Overigens kunnen cliënten in aanvulling op de eerdere rapportage vaak ook zelf vertellen over hun ervaringen en wat wel én niet heeft gewerkt in eerdere hulpverleningstrajecten. Op basis van deze informatie kan vervolgens richting gegeven worden aan het huidige hulpverleningstraject.
Ten tweede is grondige diagnostiek van essentieel belang. In veel dossiers ontbreekt essentiële informatie of zijn gegevens verouderd. Een analyse van de problematiek en de samenhang tussen de verschillende elementen ervan ontbreekt veelal. Dit maakt het moeilijk om het gedrag van cliënten te verklaren of te ‘snappen’. Het hanteren van een brede blik hierbij is nodig. Dossiers van cliënten zouden ten minste informatie moeten bevatten over het functioneren (bij voorkeur intellectueel, adaptief en sociaal-emotioneel), klachten, middelengebruik (aard, ernst, frequentie, beloop) en bijkomende sociaal-maatschappelijke problematiek om te kunnen komen tot een integratief beeld waarin een hypothese is vervat over hoe deze elementen met elkaar samenhangen.
Ten derde is het van essentieel belang dat organisaties binnen de verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg met elkaar samenwerken. Onvoldoende expertise hebben op een bepaald onderwerp (denk aan het begeleiden van mensen met een LVB of het behandelen van een verslaving) mag niet als ‘smoes’ gebruikt worden om problematiek onbehandeld te laten of trajecten over te dragen naar de volgende. Onderlinge samenwerking en afstemming voorkomt dit zogenaamde ‘hete aardappeleffect’. Een voorbeeld van een analyse van knelpunten en oplossingen in het vormgeven van ketenzorg wordt gegeven in de Handreiking aangepaste intake in de verslavingszorg (Van der Nagel et al., 2017). Veel van de in deze handreiking beschreven tips en aandachtspunten (bijvoorbeeld: investeer in een goede voorbereiding van de intake, laat de cliënt een vertrouwenspersoon meebrengen) zijn ook goed toepasbaar in andere sectoren.
Ten vierde moet in de behandeling voldoende aandacht besteed worden aan alle drie aspecten: psychische stoornissen, verslaving en een LVB. Helaas bestaan er nog geen geprotocolleerde behandelinterventies voor cliënten met triple problematiek. Hieraan wordt overigens wel gewerkt (zie bijvoorbeeld het project Seeking Safety Plus voor geïntegreerde behandeling van trauma en verslaving bij cliënten met een LVB; Van Duijvenbode et al., in ontwikkeling). Waar specifieke triple protocollen ontbreken is het devies: geprotocolleerd maatwerk leveren. Oftewel: volg de reguliere behandelprotocollen en richtlijnen, maar pas deze aan de specifieke mogelijkheden, problematiek en kenmerken van de cliënt aan (Kwaliteitsontwikkeling GGz, 2018). Behandelinterventies voor psychische stoornissen of verslaving bij cliënten met een LVB (bijv. Van Duijvenbode et al., 2019; Kwaliteitsontwikkeling GGz, 2018) bieden voor deze aanpassingen goede aanknopingspunten. Deze interventies kunnen ‘gestapeld’ of ‘aangepast’ worden, afhankelijk van de problematiek van de cliënt.
Ten vijfde is het belangrijk om al in een vroeg stadium de ketenzorg vorm te geven om behaalde resultaten vast te kunnen houden. Met name 24-uurs zorg binnen de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg – en in mindere mate ook binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg – is vaak tijdelijk en wordt na verloop van tijd afgebouwd naar minder intensieve vormen van hulpverlening. Bij dit soort transitiemomenten kan er een ‘gat’ ontstaan, waarbij het eerste hulpverleningstraject is afgesloten en de tweede nog moet worden opgestart. Juist bij dit soort ‘gaten’ tussen twee hulpverleningstrajecten in, gaat het vaak mis. Maak daarom in een vroeg stadium van het traject al afspraken over het vervolg en laat deze waar kan met elkaar overlappen.
Tot slot: triple problematiek is per definitie complex. Puzzelen en uitproberen zijn sleutelwoorden in de begeleiding en behandeling van deze cliënten. Dit is soms lastig of moeilijk. Zorgprofessionals kunnen met het gebrek aan standaardprotocollen het gevoel krijgen dat er niets voorhanden is of dat zij gedwongen worden ‘uit de losse pols te werken’. Dit is niet het geval. Met een goede basis en een hoge dosis creativiteit, ondernemingslust en positiviteit is het werken met deze doelgroep leuk en uitdagend en is er een hoop te bereiken.