Lees verder
Jaap van Heerden

Een crisis in de psychologie zou maar betrekkelijk weinig mensen in hun portemonnaie treffen. Daaruit kun je afleiden dat zelfs in tijden van bloei de maatschappelijke rol van de psychologie gering is. Dat zou je misschien niet zeggen als je de krant leest, want het kan niemand ontgaan dat met de regelmaat van de klok bij de beschrijving van een willekeurig verschijnsel de oorzaak van het optreden of de reden van het verdwijnen met verbazingwekkende vanzelfsprekendheid psychologisch genoemd wordt. Dat is dan het einde van het bericht. Of het nu gaat om een verloren wedstrijd, het ontbreken van charisma bij een minister, de grandeur en misère van de toenemende pornoficatie, het opzeggen van vertrouwen tussen banken die elkaar geen geld meer durven lenen, het wordt allemaal psychologisch genoemd. Voor de psychologie is dat wel leuk. Men heeft in ieder geval van haar gehoord. Hoe perifeer de psychologie ook is, zij bezit een zekere reputatie als bron van kennis.

De toenemende populariteit van de psychologie is een cultureel gegeven, maar hoe gaat het ondertussen met de psychologie zelf? Ik weet van vroeger dat psychologen sterk aan de robuustheid van psychologische kennis twijfelden. Geen ander vak kende zoveel zelfkritiek. Wat stelt het allemaal voor? Zal het ooit iets worden? Waar blijft de generale theorie, die samenhang brengt? Waar doe ik het voor? Dat waren vragen die psychologen zo rond hun veertigste verjaardag niet moe werden publiekelijk te uiten en te herhalen. Een dergelijke zelfdepreciatie hoorde je nooit van een classicus of een chemicus. Maar een psycholoog van enige statuur grossierde er in. En altijd was het de schuld van de psychologen zelf. Zij neigden ertoe een honorabele intellectuele opdracht uit gemakzucht te verloochenen. Zo luidde doorgaans de diagnose. Denk maar eens aan Sigmund Koch die psychologen in hun collectieve waan van kennis pathologisch noemde. Volgens hem hebben psychologen onmiskenbaar de wens vragen die er echt toe doen, uit te bannen, omdat zij cognitieve onzekerheid scheppen. Niemand wil zijn vingers er aan branden, terwijl er toch een vaag besef is, dat de courante trivialiteiten beschamend zijn. Welke psycholoog behandelt de vraag of iemand een succes is of een mislukking? Wie kan de voor de hand liggende vraag beantwoorden, of een motief zuiver is? Wie weet te zeggen tot waar de menselijke verantwoordelijkheid reikt, of waarom je de ouders hebt die je hebt? De psychologie zou volgens Koch niet eens durven erkennen dat het menselijk leven door onoplosbare vragen wordt gedomineerd. Ik heb deze Koch eens op een congres ontmoet maar toen klaagde hij weer dat niemand grappig was. Ook wel een interessant verwijt, dat ik mij persoonlijk heb aangetrokken. In Nederland had je Adriaan de Groot en Piet Vroon die de psychologen instrueerden nu eindelijk eens het platvloerse te vermijden. Psychologen bleken voor dit soort verwijten altijd gevoelig (zij het niet voor lang) omdat zij zelf ook niet tevreden waren over hun persoonlijke prestaties. Er zit onmiskenbaar veel dwaze retoriek in deze periodieke verootmoediging. Dat psychologen er gevoelig voor zijn, is op zich een psychologisch raadsel. Verwijten als verwoord door Koch hoor je tegenwoordig minder, maar toch. Komt de toegenomen zelfverzekerdheid van de psychologie niet door de recente alliantie met de hersenwetenschap? Dan is het goed om te bedenken dat in de geschiedenis van de psychologie bijna alle onzin die bij haar binnendrong zijn oorsprong vond in de geneeskunde, want meegebracht door medici die psycholoog werden. Nee, daar ga ik geen voorbeelden van geven. Het kan zijn dat de psychologie uiteindelijk opgaat in de neurowetenschap. Maar ik heb nog nooit een hersencartograaf ontmoet die mij een interessante psychologische vraag aan de hand deed, hoe interessant hij zelf ook was. Het is altijd omgekeerd. De hersenfysiologie kan niet zonder psychologische vraag, op straffe dat zij oninteressant is.
Zou de psychologie in een crisis kunnen geraken, analoog aan wat zich thans voltrekt in de financiële wereld? Die mogelijkheid is in hoge mate afhankelijk van de waarde die de fundamentele psychologische kennis bezit. Die waarde wordt permanent bewaakt door de toezichthouder. Sigmund Koch, Adriaan de Groot en Piet Vroon waren zelf benoemde toezichthouders, of voelden zich althans tot die functie geroepen. Eigenlijk zou elke psycholoog zijn eigen toezichthouder moeten zijn en geen producten moeten verhandelen die hij zelf niet meer begrijpt of waarvan de ondoorzichtigheid wordt gemaskeerd. Het kan best zijn dat die fundamentele psychologische kennis niet bestaat. Dan is er ook niets aan de hand, tenzij men suggereert dat die wel bestaat.