Sascha zie ik voor het eerst tijdens deze intake. Ze zit stil en staart voor zich uit. Ze lijkt niets te zien of te voelen. Op mijn vragen geeft ze geen antwoord. Zou ze me wel horen? Of dringt niets meer tot haar door? Dan opeens kijkt ze me aan, knikt nee en kijkt weer weg. Haar ouders beschrijven dat ze alleen nog maar op bed ligt. Sascha praat bijna niet, en als ze haar iets vragen wordt ze uit het niets boos of heel verdrietig. Ze spreekt niet meer af met vriendinnen en wil niet meer naar school. Haar ouders maken zich grote zorgen om Sascha.
Sascha is niet de enige jongere in Nederland die kampt met een depressie. Alhoewel er geen recente gegevens zijn over de prevalentie van een depressieve stoornis bij Nederlandse jeugd, geven sommige studies aan dat een fors deel van de jeugd, zo’n zestien tot dertig procent, met subklinische vormen kampt (Wijnhoven et al., 2014; Poppelaars et al., 2016)2644. Uit internationale studies blijkt dat symptomen van depressie toenemen gedurende de adolescentie, met name bij meisjes (Hankin, Mermelstein & Roesch, 2007)16. Symptomen van depressie belemmeren het functioneren van jongeren, thuis, op school en met vrienden (Gotlib, Lewinsohn & Seeley, 1995; Jaycox et al., 2009)1419. Daarnaast verhogen ze de kans op een depressieve stoornis (Seeley, Stice & Rohde, 2009)35 en suïcide (Bridge, Goldstein & Brent, 2006)5. Het is daarom van groot belang depressie bij jongeren te voorkomen en de weerbaarheid van jongeren te vergroten.
Preventie van depressie kent drie verschillende niveaus. Geïndiceerde preventie wordt aangeboden aan jongeren met verhoogde symptomen van depressie. Selectieve preventie richt zich op jongeren die risico lopen op symptomen van depressie, en richt zich bijvoorbeeld op jongeren van wie de ouders psychische problemen ervaren. Universele preventie wordt aangeboden aan alle jongeren ongeacht hun symptomen van depressie of risico op een depressie. Uit overzichtsstudies blijkt dat vooral bij geïndiceerde en selectieve preventie jongeren een sterkere daling in depressieve symptomen laten zien (Merry et al., 2012; Stice et al., 2009)2439. Echter, in sommige gevallen is universele depressiepreventie wel effectief op de korte termijn (Merry et al., 2012). Daarnaast is het grote voordeel van universele preventie dat het ingebed kan worden in het schoolcurriculum. Op deze manier krijgen alle jongeren de kans hun weerbaarheid te vergroten (Tugade, Fredrickson & Feldman Barrett, 2004)42.
In Nederland zijn er weinig universele depressiepreventieprogramma’s die eveneens zijn onderzocht op effectiviteit. In dit artikel wordt de effectiviteit van het programma Op Volle Kracht (OVK) als universele depressiepreventie beschreven – zie het kader voor meer informatie over het programma. Naar aanleiding van de resultaten van het huidige en voorgaand onderzoek worden suggesties gedaan voor de verbetering van de preventie van depressie.
Het onderzoek
De effectiviteit van OVK als universele depressiepreventie werd onderzocht in een longitudinale gerandomiseerde studie met twee condities, de interventie- en controleconditie. De jongeren in de interventieconditie kregen OVK aangeboden van februari 2011 tot en met juni 2011 in groepen van tien tot zestien leerlingen. Het preventieprogramma werd gegeven door in OVK getrainde psychologen. De jongeren in de controleconditie volgden het normale schoolcurriculum, in dit geval het mentoruur.
Er werd op zes momenten gemeten, voorafgaand (nulmeting), meteen na afloop (nameting), na zes maanden, na een jaar, na achttien maanden en twee jaar na afloop van OVK. Alle adolescenten in de tweede klas van de deelnemende middelbare scholen deden in principe mee aan het onderzoek. Echter, ouders konden hun kind afmelden voor het onderzoek.
Vier scholen werden ingedeeld in de interventieconditie (655 adolescenten) en vijf scholen in de controleconditie (735 adolescenten). Figuur 1 geeft een overzicht van de deelnemers gedurende de studie. In totaal namen 643 meisjes en 707 jongens deel aan de studie. De gemiddelde leeftijd was 13.9 jaar (sd=0.6 jaar). Tabel 1 geeft een overzicht van de demografische kenmerken per conditie. In het kader staan de gebruikte psychometrische instrumenten inclusief voorbeelditems.
Afhankelijke variabelen en psychometrische instrumenten
‘Depressieve symptomen’ werd gemeten met de Children’s Depression Inventory (CDI; Kovacs, 1985; Timbremont, Braet & Roelofs, 2008)43. Jongeren kiezen bij elk van de 27 items een antwoord uit drie mogelijke antwoorden. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben soms verdrietig’, ‘ik ben vaak verdrietig’, of ‘ik ben altijd verdrietig’. Deze antwoorden krijgen respectievelijk 0, 1 of 2 punten.
De mate van ‘ervaren angst’ werd gemeten met de Revised Children’s Manifest Anxiety Scale (RCMAS; Reynolds & Paget, 1983; Reynolds & Richmond, 1978; 1997)293031. Deze vragenlijst bestaat uit 28 items die met ja of nee beantwoord kunnen worden, waarbij Ja=1, Nee=0. Een voorbeelditem is: ‘Ik ben bang voor veel dingen’.
‘Hopeloosheid’ werd gemeten met de Beck Hopelessness Scale (BHS; Beck et al., 1974; Steed, 2001)3. Jongeren beantwoorden twintig stellingen met waar (1) of niet waar (0). Een voorbeelditem is: ‘Ik kijk naar de toekomst vol hoop en enthousiasme’. ‘Geluk’ werd gemeten met de Cantril Ladder (Cantril, 1946)7. Dit is een enkele vraag waarbij de jongere zijn of haar leven als geheel moet beoordelen met een cijfer tussen 0 en 10, waarbij 0 staat voor heel erg ongelukkig en 10 voor heel erg gelukkig.
‘Levenstevredenheid’ werd gemeten met de Students Life Satisfaction Scale (SLSS; Huebner, 1991)18. Deze vragenlijst bestaat uit zeven items, bijvoorbeeld: ‘Mijn leven is precies goed zo’. Jongeren beantwoorden de items op een 6- puntschaal van helemaal niet mee eens (1) tot helemaal mee eens (6).
‘Optimisme’ werd gemeten met de Life-Orientation Test Revised (LOT-R) (Scheier, Carver & Bridges, 1994)33. Deze vragenlijst bestaat uit zes items, bijvoorbeeld: ‘Ik verwacht meestal het beste in onzekere tijden’. Ieder item wordt beantwoord op een 5-puntschaal van helemaal mee oneens (0) tot helemaal mee eens (4).
‘Actieve coping’, ‘cognitieve coping’, ‘afleiding zoeken’, ‘probleem ontwijken’ en ‘ondersteuning zoeken’ werd onderzocht met de Coping Strategies Checklist for Children (CCSC-R1; Boo & Wicherts, 2007). Deze vragenlijst bestaat uit 54 items en worden beantwoord op een 4-puntschaal, bijna nooit (1), soms (2), vaak (3) of bijna altijd (4). Actieve coping bestaat uit 12 items, bijvoorbeeld: ‘Ga ik iets doen om de situatie te verbeteren’. Cognitieve coping bestaat uit twaalf items, bijvoorbeeld: ‘Zeg ik tegen mijzelf dat ik het probleem wel aankan’. Afleiding zoeken bestaat uit negen items, bijvoorbeeld: ‘Ga ik sporten’. Probleem ontwijken bestaat uit 12 items, bijvoorbeeld: ‘Vergeet ik het probleem gewoon’. Ondersteuning zoeken bestaat uit negen items, bijvoorbeeld: ‘Vertel ik aan anderen hoe ik me voel’.
‘Academische’, ‘sociale’ en ‘emotionele zelfeffectiviteit’ werden gemeten met de Self-Efficacy Questionnaire (SEQ; Muris, 2001)25. Deze vragenlijst bestaat uit 21 items die op een 5-puntschaal beantwoord worden, van heel slecht (1) tot heel goed (5). Academische zelfeffectiviteit bestaat uit zeven items, bijvoorbeeld: ‘Hoe goed ben jij in het iedere dag afkrijgen van al je huiswerk?’ Sociale zelfeffectiviteit werd gemeten met zeven items, bijvoorbeeld: ‘Hoe goed lukt het jou om vrienden te blijven met andere kinderen?’. Emotionele zelfeffectiviteit bestaat uit zeven items, bijvoorbeeld: ‘Hoe goed kun je weer rustig worden wanneer je erg bang bent?’.
Alle instrumenten hadden goede tot zeer goede Cronbach’s α’s (zie Tak et al., 2014; 2016)4041.
Resultaten
OVK aangeboden als universele depressiepreventie bleek niet effectief in het voorkomen van depressieve symptomen. Jongeren in de interventie- en controleconditie verschilden niet van elkaar in depressieve symptomen op de nameting meteen na afloop van OVK. Ook een jaar na afloop van OVK verschilden de jongeren in de interventie- en controleconditie niet van elkaar in het aantal gerapporteerde depressieve symptomen.
Daarnaast waren er evenveel jongeren met een verhoogd niveau van depressieve symptomen (cdi > 12) in de interventie- en controleconditie op een jaar na afloop. Er was bovendien geen verschil tussen jongeren in de interventie- en controleconditie in de toename of afname van depressieve symptomen gedurende de twee jaar na afloop van OVK.
Tenslotte is onderzocht of OVK effectief was voor specifieke groepen jongeren. OVK was niet effectief voor jongens en niet voor meisjes. OVK was niet effectief voor jongeren met veel of weinig depressieve symptomen op de nulmeting, voor jongeren met een hoge of lage mate van angst, hopeloosheid, geluk, levenstevredenheid, optimisme, coping of zelfeffectiviteit op de nulmeting.
De jongeren die OVK gevolgd hadden, waren over het algemeen niet zo enthousiast; ze vonden het programma niet zo leuk en niet zo nuttig, maar vonden de groepssfeer wel veilig genoeg om hun ervaringen te delen. Psychologen hebben aangegeven welke opdrachten ze gedaan hebben in de lessen van OVK. Uit deze gegevens is gebleken dat zij tachtig procent van de opdrachten ook daadwerkelijk gedaan hebben met de jongeren. Dit is redelijk hoog en vergelijkbaar met andere studies (Pössel et al., 2013)27.
Resultaten weerbaarheid
OVK was niet effectief in het bevorderen van weerbaarheid. Integendeel, er was zelfs een iatrogeen (negatief) effect. De jongeren die OVK gevolgd hadden, rapporteerden op de nameting significant minder optimisme (interventiegroep: M=14.65, sd=3.90; controlegroep: M=15.80, sd=4.07; Cohen’s d=.29), minder actieve coping (interventiegroep: M=28.87, sd=7.37; controlegroep: M=30.23, sd=6.94; Cohen’s d = .19) en minder sociale zelfeffectiviteit (interventiegroep: M=25.63, sd=5.67; controlegroep: M=26.58, sd=4.21; Cohen’s d=.19). Actieve coping houdt bijvoorbeeld in: iets gaan doen om het probleem op te lossen. Een voorbeeld van sociale zelfeffectiviteit is de mate waarin je jezelf in staat acht bevriend te blijven met anderen. De iatrogene effecten waren klein en verdwenen gedurende de twee jaar na afloop van OVK (voor meer informatie zie Tak et al., 2014).
Er was daarnaast één positief effect van OVK: jongeren die OVK gevolgd hadden, maakten meer gebruik van cognitieve coping vergeleken met de controleconditie tot achttien maanden na afloop van OVK (ß=.095, se=.031, p=.002; Cohen’s d=.23; interventiegroep: M=28.39, sd=6.50; controlegroep: M=26.84, sd=7.04). Een voorbeeld van cognitieve coping is jezelf vertellen dat je weet wat je moet doen om het probleem op te lossen.
Discussie
Op basis van deze studie moet geconcludeerd worden dat OVK als universele depressiepreventie voor adolescenten niet effectief is in het voorkomen van depressieve symptomen en het bevorderen van weerbaarheid. Uit een andere studie blijkt dat OVK aangeboden als selectieve preventie evenmin effectief is in het voorkomen van depressieve symptomen (Kindt, 2016; Kindt et al., 2014)2122. Echter, OVK aangeboden als geïndiceerde depressiepreventie bij meisjes was effectief in het verminderen van depressieve symptomen. Meisjes met subklinisch depressieve symptomen/ subklinische depressie die OVK gevolgd hadden rapporteerden significant minder symptomen van depressie dan de meisjes in de controleconditie. Dit effect was middelgroot tot groot (Cohen’s d=-.74) op zes maanden na afloop van de interventie (Scholte et al., 2013; Wijnhoven et al., 2014)34. Een tweede geïndiceerde studie bij adolescente meisjes liet zien dat meisjes fors daalden in hun symptomen van depressie, maar dat de meisjes in de controleconditie een even grote daling lieten zien als de meisjes die OVK volgden (Poppelaars et al, 2016). De bevindingen uit de onderzoeken naar de effectiviteit van OVK bevestigen dat geïndiceerde depressiepreventie effectiever is dan universele of selectieve preventie (zie ook Merry et al., 2012).
Opgemerkt moet worden dat OVK als universele preventie een aantal negatieve gevolgen had op de korte termijn. Jongeren waren minder optimistisch, gebruikten minder actieve coping en rapporteerden minder sociale zelf effectiviteit. Dit kan als volgt verklaard worden. Bij aanvang van OVK hadden de meeste jongeren amper depressieve symptomen, weinig gevoelens van hopeloosheid en angst en lage niveaus van inadequate coping. In OVK wordt juist de nadruk gelegd op het herkennen van negatieve gedachten en het omzetten van negatieve gedachten in realistische gedachten. Hierdoor zouden jongeren zich bewust kunnen worden van gevoelens, gedachtevalkuilen en in effectieve coping, waarvan zij zich voorheen nog niet bewust waren. Deze bewustwording kan ervoor gezorgd hebben dat jongeren minder zeker waren over zichzelf direct na afloop van OVK en zou de iatrogene effecten kunnen verklaren. Een iatrogeen effect werd ook gevonden bij OVK getoetst als selectieve preventie op een jaar na afloop van OVK (Kindt et al., 2014) en bij een ander universeel depressiepreventieprogramma meteen na afloop van het programma (Pössel et al., 2013). Dit geeft aan dat OVK als universele en selectieve depressiepreventie en weerbaarheidtraining niet aangeboden moet worden.
Waarom is OVK niet effectief?
Er zijn verschillende verklaringen voor het ontbreken van effecten van het programma. Allereerst is er de manier waarop jongeren deelnamen aan OVK. In het huidige onderzoek was OVK een schoolvak zoals alle andere vakken. Dit betekent dat alle jongeren in de deelnemende klassen in principe meededen met OVK en het onderzoek. Wanneer de jongere zelf of zijn/haar ouders bezwaar hadden, konden zij zich afmelden. Wellicht dat de jongeren uit deze klassen verschilden in motivatie voor OVK. Jongeren die zichzelf actief aanmelden, zijn waarschijnlijk meer gemotiveerd, waardoor ze mogelijk ook meer leren en de vaardigheden eerder toepassen in hun dagelijks leven. Echter, op deze manier is OVK minder goed te integreren binnen het reguliere curriculum als universele depressiepreventie.
Een tweede verklaring ligt in de kenmerken van het programma. Jongeren uit de universele studie vonden OVK te lang duren, waardoor zij mogelijk hun interesse en motivatie verloren. Onderzoek heeft daarnaast uitgewezen dat preventieprogramma’s met een langere duur minder effectief zijn dan kortere programma’s (Stice et al., 2009). Jongeren vonden de opdrachten in OVK niet afwisselend en interessant genoeg en hadden meer behoefte aan actieve werkvormen waarbij gebruik gemaakt werd van een digitale leeromgeving.
Daarnaast zouden jongeren graag meer gebeurtenissen uit hun eigen leven besproken willen hebben in plaats van de voorbeelden uit het werkboek. Als zij hun eigen gebeurtenissen vaker zouden inbrengen, worden de vaardigheden uit OVK relevanter en gebruiken zij deze vaardigheden misschien ook eerder in hun dagelijks leven. Daarnaast kan het bespreken van persoonlijke voorbeelden de groepscohesie en groepssfeer verbeteren. Dit kan leiden tot een verbetering van de effectiviteit van OVK, aangezien eerder onderzoek laat zien dat een goede groepscohesie gerelateerd is aan betere behandeluitkomsten (Crowe & Grenyer, 2008)9. Dit beeld wordt bevestigd door de geïndiceerde studies die uitgevoerd zijn naar de effectiviteit van OVK (Poppelaars et al., 2016; Wijnhoven et al., 2014). In deze studies waren alleen de eerste acht bijeenkomsten van OVK gegeven in groepen van gemiddeld twaalf meisjes. In deze groepen was er meer ruimte voor het delen van persoonlijke informatie. De meisjes voelden zich gesteund door hun groepsgenoten, aangezien zij zich realiseerden dat zij niet de enigen waren met deze problemen.
Concluderend: de passieve deelname van jongeren, de kenmerken van het programma en de groepsdynamiek in universele groepen, zijn mogelijke verklaringen voor het uitblijven van een effect van OVK als universele depressiepreventie.
Tijd voor een nieuwe aanpak?
Dit is niet de eerste studie die aantoont dat universele depressiepreventie geen effect heeft (bijv. Araya et al., 2013; Harnett & Dadds, 2004; Sawyer et al., 2010)21732. Daarom wordt tegenwoordig wel gepleit voor een andere aanpak van depressiepreventie bij jeugd (Merry, 2013)23. Wij denken dat een getrapte preventie-aanpak efficiënter is. In een getrapte aanpak is er een periodieke screening op depressieve symptomen voor alle adolescenten, en geïndiceerde preventie voor jongeren die dat nodig hebben (Silverstone, et al., 2015)37. Op dit moment wordt in de regio Oss een studie uitgevoerd middels een getrapte preventiestrategie: het STORM-project (Strong Teens and Resilient Minds; De Jonge-Heesen, 2016)11. In dit project is de screening op depressieve symptomen bij adolescenten ingebed in de reguliere screening van de GGD op middelbare scholen. Wanneer jongeren verhoogde symptomen hebben van depressie, dan worden zij uitgenodigd deel te nemen aan OVK. Jongeren die suïcidegevaar lopen, worden binnen 48 uur benaderd voor een gesprek en jongeren met matig tot ernstig suïcidegevaar worden doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg.
Depressieve symptomen worden vaak niet opgemerkt bij jongeren waardoor zij relatief laat of helemaal niet de zorg krijgen die zij nodig hebben (Onderzoeksagenda GGZ, 2016). Daarom wordt het aangeraden om bij alle jongeren na te gaan of zij last ervaren van depressieve symptomen met korte, valide screeningslijsten (Siu et al., 2016)38. Op dit moment worden jongeren die risico lopen op een depressie meestal geïdentificeerd via het invullen van vragenlijsten op scholen. Er zijn daarnaast nog andere settings waar jongeren met depressieve symptomen geïdentificeerd kunnen worden. De screening kan bijvoorbeeld bij de huisarts door diens praktijkondersteuner gedaan worden. Daarnaast zouden de wijkteams bij alle gezinnen waar zij werkzaam zijn extra alert kunnen zijn op internaliserende problematiek bij jeugd. Zij zouden alle jongeren een vragenlijst in kunnen laten vullen over depressieve symptomen. Deze ideeën sluiten aan bij een recent project waarbij de effectiviteit van een consultatie en adviesteam voor geestelijke gezondheid bij jeugd onderzocht wordt. Dit team ondersteunt de huisartsen en overige verwijzers en geeft advies aan jeugdigen, hun ouders en scholen (voor meer informatie zie ZonMW-link in de literatuurlijst)46.
Stigma verkleinen
Met alleen het identificeren van jongeren die verhoogde symptomen van depressie ervaren zijn we er nog niet. Jongeren melden zich uit zichzelf niet snel aan om deel te nemen aan een depressiepreventieprogramma of weerbaarheidstraining. Een van de factoren die daarin meespeelt is het taboe dat er heerst rond geestelijke problemen. Bijvoorbeeld: jongeren geven aan niet deel te nemen aan programma’s voor de verbetering van de geestelijke gezondheid die op scholen gegeven worden, omdat zij ervaren dat er een negatief beeld heerst onder de leerlingen over het hebben van psychische problemen (Bowers et al., 2013)4. Om ervoor te zorgen dat jongeren deelnemen aan depressiepreventieprogramma’s, is het van belang dat het taboe rond psychische problemen, zoals een depressie, doorbroken wordt.
Het belang hiervan wordt ook door het ministerie van VWS onderkend. In september 2016 is daarom een grootschalige en meerjarige publiekscampagne gestart met als doel het taboe rond depressie te doorbreken, door de kennis van depressie te vergroten en de drempel om over depressie te praten te verlagen (zie de campagne ‘Samen Sterk Zonder Stigma’)28.
Het preventieprogramma van de toekomst?
De toepassing van depressiepreventie in Nederland zal moeten plaatsvinden via implementatie van geïndiceerde programma’s. We stellen ons nog wel een aantal vragen bij de ontwikkeling van nieuwe programma’s. De eerste vraag is gerelateerd aan het doel van preventie: beoogt preventie primair het verminderen van symptomen of ook het bevorderen van welbevinden en weerbaarheid? Indien het laatste, dan moeten we programma’s ook met dat doel ontwerpen. Programma’s die tot doel hebben de weerbaarheid van jongeren te vergroten zouden zich vooral kunnen richten op het ontdekken van de eigen sterke kanten en kwaliteiten, gebaseerd op de positieve psychologie (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000)36. Jongeren zouden uitgedaagd kunnen worden om hun kwaliteiten in te zetten wanneer zij een probleem ervaren.
Daarnaast is het de vraag of we ons bij preventie van depressie specifiek op de depressie moeten richten of juist een transdiagnostische aanpak moeten nastreven. De huidige depressiepreventieprogramma’s zijn vaak gericht op de risicofactoren voor een depressie. De transdiagnostische aanpak richt zich daarentegen op de generieke risicofactoren van meerdere problemen zoals depressie en angst. Jongeren met een depressie hebben vaak ook een angststoornis: beide stoornissen komen in een derde tot bijna de helft van de gevallen samen voor (Essau, 2008). Een aantal oorzaken van depressie en angst komt overeen, zoals neuroticisme (Zinbarg et al., 2016)45. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat bestaande transdiagnostische behandelingen gebaseerd op cognitieve gedragstherapie, acceptance and commitment therapy en mindfulness-based stress reduction even effectief zijn als specifieke behandelingen voor een specifieke diagnose (Craske, 2012)8.
Verder is er in de maatschappij de vraag naar meer gepersonaliseerde zorg. Nu krijgen alle jongeren die verhoogd scoren op depressieve symptomen hetzelfde geïndiceerde programma. Maar wellicht is het mogelijk jongeren aparte modules aan te bieden afgestemd op hun persoonlijke situatie. Dit zou jongeren extra kunnen motiveren deel te blijven nemen aan het programma. Een andere manier om jongeren te blijven motiveren is het verwerken van meer interactieve en actieve middelen in preventieprogramma’s, zoals video, games, apps en chatgroepen (Granic, Lobel, & Engels, 2014)15. Hierdoor kan de uitval beperkt worden en wordt er meer resultaat geboekt.
Aanbevelingen voor onderzoek
Toekomstig onderzoek kan zich allereerst richten op de effectiviteit van depressiepreventie, aangeboden via een getrapte aanpak. Om preventieprogramma’s verder te verbeteren is het van groot belang te onderzoeken welke mechanismen ervoor zorgen dat een programma effectief is. Daarnaast zal onderzocht moeten worden of bepaalde groepen jongeren, bijvoorbeeld jongens of juist meisjes, beter reageren op een bepaald preventieprogramma (Kazdin, 2007)20. Als programma’s effectief zijn, dan is het van belang de kosteneffectiviteit van het programma te onderzoeken.
Bij het toetsen van een nieuwe interventie is het eerste doel te onderzoeken of de interventie beter is dan helemaal geen enkel programma volgen. Bij de eerste studies naar de effectiviteit van een programma is het verstandig niet te vaak metingen uit te voeren bij de controleconditie, aangezien alleen het monitoren van depressieve symptomen al kan leiden tot bewustwording en vermindering van symptomen (Poppelaars et al., 2016). Daarnaast kunnen ook andere uitkomstmaten dan zelfrapportage meegenomen worden om te analyseren of de depressieve symptomen verminderen. Er kan bijvoorbeeld gekeken worden naar meer kwalitatieve aspecten zoals observaties van gedrag en het analyseren van dagboekfragmenten. Ook mobiele telefoons bieden de mogelijkheid om op een passieve, niet opdringerige manier data te verzamelen over personen. Er kan dan gedacht worden aan lichamelijke activiteit, afspraken met anderen, slaap-waakritme, of gebruik van sociale media. Deze informatie kan inzicht geven in de stemming van mensen en de kans op een depressie (De Choudhury et al., 2013)10.
Besluit
OVK als universele depressiepreventie is niet effectief en dient dus niet geïmplementeerd te worden. OVK aangeboden als geïndiceerde depressiepreventie voor meisjes is mogelijk wel effectief. Er wordt aangeraden een getrapte preventieaanpak te hanteren waarbij jongeren gescreend worden op depressieve symptomen en een geïndiceerd programma krijgen aangeboden wanneer nodig. Van belang is dat er in toekomstig onderzoek getoetst wordt welke processen de verandering en verbetering in depressieve symptomen verklaren.