In 1993 publiceerde wetenschapsjournalist Frank van Kolfschooten Valse Vooruitgang, waarin hij een gedetailleerde inventarisatie presenteert van gevallen van fraude en plagiaat in de Nederlandse wetenschap. Twintig jaar nadien heeft hij het gelukkige besluit genomen een vervolg te schrijven. Wetenschappelijk wangedrag is na Valse Vooruitgang (en mede door dat boek) alleen maar meer in de belangstelling komen te staan.
Alleen al in de Nederlandse psychologie kregen we te maken met de plagiaataffaires Diekstra en Sitskoorn en de fraude van Stapel en Smeesters. Ontspoorde Wetenschap is een waardevolle bijdrage aan de discussie over wetenschappelijk wangedrag, ten eerste omdat Van Kolfschooten geen direct belanghebbende is. Bovenal onderscheidt dit boek zich door de grondigheid waarmee Van Kolfschooten te werk is gegaan. Net als twintig jaar geleden schreef hij een groot aantal wetenschappers aan met een verzoek om hem te informeren over wangedrag (hij schreef ongeveer 8200 emails). Verder bestudeerde hij de soms nogal lapidaire adviezen van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijk Integriteit en de adviezen van universitaire integriteitcommissies, die hij in een aantal gevallen slechts moeizaam, met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur, kon losweken. Al was de bereidheid om Van Kolfschooten ter wille te zijn onder de wetenschappers overwegend groot, en zeker groter dan in 1993, onder de universitaire bestuurders (ook wetenschappers natuurlijk, maar met een andere pet op) ontmoette hij dikwijls voorzichtigheid en argwaan.
De manier waarop Van Kolfschooten verslag doet van zijn speurwerk, is typerend voor zijn zorgvuldigheid. Hij beschrijft niet zozeer ‘de feiten’ als wel de bewijzen voor de feiten. Zijn stijl is eerder juridisch dan onthullend, waardoor duidelijk wordt dat de vraag hoe met wetenschapsfraude wordt omgegaan even interessant is als de fraude zelf.
Men zou de zaak Diekstra bijvoorbeeld kunnen afdoen met een korte opmaat over de ontdekking van het plagiaat door Vrij Nederland, gevolgd door de bevindingen van de commissie-Hofstee, eventueel af te sluiten met een epiloog over Diekstra’s huidige bestaan in het academische leven van Middelburg. Maar daarmee zou de complexiteit van de zaak Diekstra tekort gedaan worden. Van Kolfschooten beschrijft minutieus wie Diekstra waarvan beschuldigde, hoe hij daarop reageerde, in welk medium (brief, krant, televisie, e-mail), en welke gebeurtenissen daar weer door in gang gezet werden. Waar mogelijk vult hij de geschiedenis aan met informatie die hem is verschaft door de betrokkenen zelf – met Diekstra heeft hij bijvoorbeeld een maandenlange e-mail-uitwisseling over detailkwesties. Alles bij elkaar beslaat de paragraaf – De lange adem van René Diekstra – ruim achttien pagina’s.
De paragraaf over Stapel is nog langer, maar bevat voor diegenen die de zaak gevolgd hebben geen nieuws. Hier werkt de timing van deze uitgave tegen. Het eindrapport van de commissie-Levelt en Stapels memoires Ontsporing kwamen te laat om nog te verwerken, en betrokkenen zoals coauteurs en promovendi bleken er nog niet aan toe om hun verhaal te vertellen. Wat rest is een beschrijving, grotendeels gebaseerd op krantenberichten en het interim-rapport van de commissie Levelt, van een zaak die gezien de woedende reacties van sociaal psychologen op het rapport van de commissie-Levelt nog steeds doorettert.
Door de gedetailleerde casusbeschrijvingen is Ontspoorde wetenschap een goed naslagwerk, maar het boek bevat weinig verbindende analyse. De hoofdstukken over plagiaat en fraude zijn opsommingen, de ene ontsporing na de andere. En hoewel de gevallen afzonderlijk vaak schokkend en/of hilarisch zijn, slaat de verveling na een tijdje toe. Er zijn een aantal regelmatig terugkerende elementen, zoals de vaak klunzige pogingen van universitaire bestuurders om de zaken te verbergen of zo gunstig mogelijk te presenteren, maar Van Kolfschooten doet geen poging om op grond van zijn bevindingen iets algemeens over bijvoorbeeld de beweegredenen van die bestuurders te zeggen.
Zijn tweede hoofdstuk, over de academische cultuur waarin wangedrag woekert, is daarop een uitzondering. Het is wederom een inventarisatie, maar nu van de reflecties over wangedrag in het huidige wetenschapsbedrijf die veel van Van Kolfschootens respondenten hem toestuurden. Fraude, benadrukken veel van hen, is een symptoom van fundamentele problemen, met name de nadruk op kwantificeerbare productie als grondslag van de beoordeling van onderzoekers en onderzoeksgroepen. De een na de ander, uit alle hoeken van de wetenschap, signaleert de perverse prikkels die van deze ‘prestatiemeting’ uitgaan en het opportunisme waartoe ze leiden. In dit hoofdstuk vlecht Van Kolfschooten zijn gevalsbeschrijvingen door de analyses van zijn correspondenten heen, met als resultaat een mooi samenhangend betoog.
Tot slot beschrijft Van Kolfschooten de vele notities, rapporten, brochures en protocollen die de laatste twintig jaar zijn verschenen, met de commissies die ze produceerden of op hun naleving moesten toezien. Ook hier trekt hij geen conclusies, maar de vraag dringt zich op of al dat papierwerk over ‘wetenschappelijke integriteit’ wel zo zinvol is, als tegelijkertijd de publicatiezeepbel steeds verder wordt opgeblazen.
Dr. Maarten Derksen is als universitair docent verbonden aan de basiseenheid Theorie & Geschiedenis van de Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. E-mail: m.derksen@rug.nl.