Lees verder

Als kind werd ik een tijdje geplaagd door wat ik voor een droom hield, hoewel het uit niet meer bestond dan een beeld, een patroon. Dat beeld was kleurrijk en geometrisch. Er viel niets concreets in te herkennen, maar bezorgde me een ongemakkelijk gevoel: ik kende het beeld, maar kon het niet thuisbrengen. Totdat ik op een avond, in een toestand van halfslaap, mijn ogen open deed en ik het beeld zag, recht voor mijn neus. Het was het gordijntje voor het dakraam van mijn slaapkamer, dat van buitenaf werd beschenen door de lantaarnpaal op de hoek van de straat. Ik haalde opgelucht adem – alsof ik zojuist een mysterie opgelost had – en heb het beeld nooit weer in mijn slaap gezien.

Ik moest er echter weer aan denken bij lezing van Hallucinaties van Oliver Sacks, waar hij schrijft over hypnagoge hallucinaties: de waarneming van patronen en vormen kort na het sluiten van de ogen. Francis Galton was een van de eersten die erover schreef en beschouwde ze als typisch voor de overgang van waken naar slaap. Hij zag er niets pathologisch in. Iedereen had ze wel eens, een enkeling had ze vaak. Niettemin kunnen ze als wezensvreemd worden ervaren en Edgar Allen Poe omschreef ze als ‘de absoluutheid van het onbekende’. In de neurologie is het verschijnsel evenmin onopgemerkt gebleven en worden ze opgevat als ‘defaultnetworks’: terugvalnetwerken in de hersenen die bij gebrek aan input van buiten zelf beelden aanmaken. Mysterie ontzenuwd.
Het is bijna de standaardaanpak van Sacks. Veel dat op het eerste gezicht mysterieus, bovennatuurlijk lijkt, is in tweede instantie een eigenaardigheid van de hersenen. Hallucinaties zijn bij uitstek een verschijnsel dat gemakkelijk aanleiding kan geven tot speculaties over iets dat ons te boven gaat. Met beelden zijn we natuurlijk wel vertrouwd, maar we gaan er normaal gesproken van uit dat ze het product zijn van onze waarnemingen. Bij hallucinaties ontbreken echter de zintuiglijke ervaringen en lijken de beelden zich buiten onze controle om op te dringen. Bij dromen weten we dat de beelden voortkomen uit de werking van het slapende bewustzijn en droombeelden hebben ook iets hallucinatoirs. Het opmerkelijke van hallucinaties is echter dat we ze ook of juist hebben als ons bewustzijn wel wakker is.
In de klassieke literatuur werden hallucinaties vaak geassocieerd met waanzin, zoals schizofrenie. Maar Sacks laat zien dat ze veeleer een van de varianten zijn van hoe onze hersenen informatie verwerken: de neiging van de hersenen om zelf beelden te produceren als er geen input is. De meeste mensen kennen wel situaties waarin gebrekkige input (sensorische deprivatie) beelden genereert. Piloten en zeelieden die zich uren in een prikkelarme omgeving bevinden, maar ook automobilisten in de mist of een sneeuwbui rapporteren vaak beelden.

Mysterieuze onbekende
De oorzaak van hallucinaties kan wel in een medisch-psychologische aandoening liggen, bijvoorbeeld ten gevolge van delieren, epilepsie, de ziekte van Parkinson of medicijngebruik. Die hallucinaties zijn niet per definitie onprettig; beroemd zijn de experimenten met drugs als lsd om er doelbewust beelden mee op te wekken. Sacks schrijft hoe hij zelf last van koortsachtige hallucinaties kreeg als bijwerking van een middel tegen malaria, maar heeft in zijn leven ook heel wat geëxperimenteerd met drugs.
Door de ‘echtheid’ van de hallucinatoire beelden is het niet verwonderlijk dat we soms geneigd zijn er realiteitswaarde aan toe te kennen. De magische wereld van geesten, heksen en dubbelgangers vindt hun oorsprong in hallucinatoire beelden. Bij kinderen vinden we ze terug in hun hang naar imaginaire vriendjes, en wie wil kan zelfs het bestaan van God (en meer in het algemeen religieuze beleving) toeschrijven aan levendige hallucinaties. Diepgelovigen staan niet zomaar te bazelen als ze beweren de stem van God of een profeet te horen, maar hebben die ervaring soms echt, aldus Sacks.
Sacks weet de lezer in Hallucinaties weer een fraaie selectie aan (ziekte-) geschiedenissen voor te schotelen, niet zelden voorzien van persoonlijke anekdotes. Hij laat zien hoe hallucineren als verschijnsel net zozeer hoort tot het domein van het ‘normale’ als het ‘afwijkende’. Je zou ieder hoofdstuk kunnen opvatten als een soort bewijsvoering voor de stelling dat de grenzen tussen normaal en afwijkend zelden scherp kunnen worden getrokken: in alles wat we afwijkend plegen te noemen zit iets normaals (en andersom). Iedereen kan ook gemakkelijk in een situatie belanden (door slaapdeprivatie, vermoeidheid of ziekte bijvoorbeeld) waarin hallucinaties de kop op steken.
Wat dat betreft gaan Sacks’ geschiedenissen ook niet over de vraag normaal versus afwijkend, maar over de werking van de geest. Maar waar Sacks met zijn eerste boeken, als De man die zijn vrouw voor een hoed hield, steeds wist te verrassen, merkte ik nu een zekere vermoeidheid optreden bij weer een ziektegeschiedenis. Het kan ook te wijten zijn aan Sacks’ eigen inspanningen: hij heeft ons vertrouwd gemaakt met het mysterieuze onbekende, maar daarmee verliest het wel een deel van zijn charme. Misschien dat het stramien toch wat voorspelbaar en sleets begint te worden.

Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog.
E-mail: g.breeuwsma@rug.nl.