In De Psycholoog van april jl. stond een verrassend artikel van Iris Engelhard over de academisering van de ggz. Verrassend, omdat die academisering blijkbaar nog moet plaatsvinden. Terwijl alle NIP-leden, ook die in de ggz, toch een academische opleiding hebben gevolgd. Negeren die leden wat ze daar hebben geleerd? Of is de wetenschap tot nu toe irrelevant voor de zorg?
Door nogmaals uit te leggen dat een theorie falsificeerbaar moet zijn, toont Engelhard geen overmatig vertrouwen in de academische scholing van haar lezers. Zij legt uit dat wetenschap zoekt naar de zwarte zwaan die de stelling dat zwanen wit zijn definitief kan weerleggen, terwijl clinici slechts blijven zoeken naar meer witte zwanen. Dat wordt toegelicht aan de hand van het onderzoek naar EMDR, een malle theorie over de heilzame werking van oogbewegingen. Waarmee de auteur zich dus meteen als clinicus ontpopt: zij onderbouwt met een enkele witte zwaan, het emdr-onderzoek, een algemene uitspraak over het cruciale belang van wetenschap voor het verbeteren van de zorg. Maar ook in dat EMDR-onderzoek zelf blijkt de waarde van falsificatie niet direct. EMDR werkt, maar een derde van de patiënten heeft er geen baat bij. Daar worden een hoop zwarte zwanen gewoon genegeerd.
Falsificatie werkt alleen in redeneringen met onomstreden feiten in een gesloten wereld. Als de feiten omstreden zijn, als we niet zeker zijn wanneer een zwaan wit is of wanneer iets een zwaan is, dan accepteren we een zwarte zwaan niet zomaar als tegenbewijs. Als we dan nog even vol willen houden dat zwanen wit zijn, ontkennen we gewoon dat die ene zwart is: stof op de lens, modder op de zwaan, is helemaal geen zwaan. En anders noemen we het gewoon een uitzondering op de regel, een genetische afwijking of zo. Waarmee het aantal witte zwanen dus toch weer van belang blijkt.
Het gaat in de wetenschap, net als in het dagelijks leven, om de constructie van samenhangende verhalen waarmee we onszelf en de wereld kunnen verklaren. Dat EMDR zou werken omdat de patiënt afgeleid wordt en zijn traumatische herinnering daarom opnieuw opslaat met minder nare associaties, sluit aan bij gangbare geheugenmetaforen en klinkt minder onbenullig dan domweg beweren dat oogbewegingen nu eenmaal werken. Maar ook dit verhaal roept meer vragen op dan het beantwoordt. Het blijft een mysterieuze correlatie tussen vaag omschreven fenomenen: ‘als ik hier druk, doet het minder pijn’.
De zorg kan niet kritisch genoeg zijn. Oprechte nieuwsgierigheid, naar haar doelmatigheid, maar ook naar haar doelstellingen, wie zal er tegen zijn? Die academische houding is overigens ook gewenst jegens de wetenschap als instituut. Die kan net zo modieus en opportunistisch zijn als de zorg zelf. Zie hoe de psychologie resultaten opnieuw vermarkt als kennis over het brein. Farmacie, samenleving en de eigen portemonnee verleiden de zorg om ongewenst gedrag en geestelijke nood tot universele en uiteraard declarabele problemen op te schalen. Op de wetenschap moet de zorg maar niet rekenen als ze deze verlokkingen wil weerstaan.
Jos de Bruin
Ontwerper cognitiemodellen, zelfstandig gevestigd