Lees verder

In de psychologie houdt men zich opnieuw met religie en spiritualiteit bezig. Er is ondertussen zoveel gepubliceerd dat overzichten en handboeken (soms al in second edition: Paloutzian & Park, in press), nodig zijn gebleken om de resultaten samen te vatten. De APA geeft sinds een paar jaar zelfs een tijdschrift uit onder de titel Psychology of Religion and Spirituality en brengt volgend jaar een meerdelig handboek uit (Pargament et al., 2013). Ofschoon tal van psychologische functies die religie en spiritualiteit kunnen vervullen daarbij aan de orde komen, is gezondheid doorgaans de belangrijkste focus. Bij de toenemende aandacht voor neurowetenschappelijke benaderingen in de psychologie verbaast het niet dat ook vanuit deze hoek ondertussen het nodige over religie naar voren gebracht wordt.

De populariserende, voor een breed publiek geschreven literatuur begint deze nieuwe trend onder psychologen te weerspiegelen. Zo vroeg de Duitse wetenschapsjournalist Ulrich Schnabel zich een paar jaar geleden af hoe geloof ontstaat en waarom het zo belangrijk voor mensen is. Op zoek naar antwoorden ging hij uitgebreid bij de psychologie te rade (Schnabel, 2008). De evolutiepsycholoog Jesse Bering – die zich tot het atheïsme bekent – schreef een reeds in meerdere vertalingen verschenen bestseller over religie (Bering, 2010/2011). De voorman van de Amerikaanse ‘sceptische beweging’, de psycholoog Michael Shermer, gaat in zijn The believing brain (2012) nog een stapje verder en probeert op rustige wijze zijn lezers van om het even welk geloof af te brengen. Shermer legt uit dat het gegeven de make-up van de menselijke mind (dus met het onderkennen van patronen, het veronderstellen van ‘agency’ en een brein dat liever eenvoudige dan ingewikkelde verbanden wil) heel begrijpelijk is dat religieuze overtuigingen ontstonden en bleven bestaan, maar meent dat ze beter als achterhaald opgegeven kunnen worden.

Onzorgvuldige aanwinst
Het boek van psycholoog Michiel van Elk komt dit koor met een eigen geluid versterken. Goed belezen in de neurowetenschappelijke literatuur (maar minder in andere vormen van psychologie), stalt hij diverse onderzoeksgegevens uit in zijn behandeling van onder meer Mariaverschijningen, wonderen, bijna-doodervaringen, glossolalie, bekering, rituelen en nog heel wat meer.
Van Elk schrijft met vaart en verve, maar soms erg onzorgvuldig. Zo stelt hij ten onrechte dat William James het alleen over pathologische vormen van religie had (p. 22), dicht hij Jozef uit de Hebreeuwse bijbel de in het pharaonitische Egypte niet bestaande functie van grootvizier toe (p. 25), verwart hij aantal met percentage (p. 27), versmalt hij (p. 186) bekering tot overgang van de ene religie tot de andere (en ziet dus vormen als geloofsafval en intensiever commitment over het hoofd), en nog zo wat. Over de ‘biologische wortels’ van religie (de ondertitel van het boek) heeft hij het niet; wel hanteert hij inzichten uit psychologie, evolutietheorie en neurowetenschappen.
Vindplaatsen van citaten geeft hij niet en soms verzint hij ze. ‘Quest is best’ (p.30) staat nergens bij de psycholoog Daniel Batson. Hem werd juist verweten op grond van theologische vooringenomenheid een religieuze attitude te hebben onderscheiden en te willen promoten. De socioloog Durkheim zal zich wellicht in zijn graf omdraaien daar hem ‘religieuze theorieën’ in de schoenen worden geschoven! Diens theorie over religie past Van Elk niet zo goed toe, want hij stelt dat bij een religieus ritueel altijd een relatie bestaat tussen de uitvoerder en een hogere macht (p. 169). Dat mag bij de begrafenis van André Hazes echter niet verondersteld worden (p. 22), terwijl Van Elk dit wel met Durkheim als religieus ritueel aanmerkt.
Toch is het boek beslist een aanwinst voor de Nederlandstalige boekenmarkt, om meerdere redenen. Behalve de Nederlandse vertaling van Bering is hier nog niet zoveel literatuur voor een breed publiek beschikbaar die recente psychologie verwerkt in een boek over religie. De gelovige geest laat zien op hoeveel religieuze fenomenen psychologie minstens een partieel licht kan laten schijnen. Van Elk doet goed uitkomen dat in religieuze en/of spirituele fenomenen dezelfde gebieden van het brein en dezelfde cognitieve processen een rol spelen als in andere menselijke ervaringen en gedrag. Er zijn nog steeds hele volksstammen, zelfs onder de zogenaamde ‘godsdienstwetenschappers’, die menen dat we in religie aparte psychische processen moeten onderkennen.
Ten slotte maakt Van Elk duidelijk dat de meeste vragen over religie niet door de psychologie te beantwoorden zijn. Wat de ultieme waarde van religie is, of religieuze overtuigingen juist zijn, of religie maar beter wel of niet kan bestaan, dat zijn kwesties die op grond van andere dan psychologische kennis of expertise beslist worden (en moeten worden). Daarbij schiet Van Elk af en toe zijn doel voorbij. Uit zijn betoog blijkt juist niet ‘dat de mens een aangeboren neiging heeft om religieus te zijn’, zoals de achterflap belooft.

In bescherming
Wel blijkt er een groot aantal psychische mechanismen (zoals attributiefouten, cognitieve dissonantie, projectie, en vele meer) in religies werkzaam te zijn. Die helpen weliswaar om religies in stand te houden (en wellicht hielpen ze ook om religies te laten ontstaan), maar al die mechanismen functioneren net zo goed in een areligieuze context en predisponeren dus als zodanig niet tot enig religieus geloof. Ze spelen bij gelovige en atheïst op gelijke wijze, psychische mechanismen differentiëren op dit punt niet. Daar alle psychisch functioneren altijd ook cultureel gesitueerd is, zullen zulke mechanismen zich naarmate een context meer door religieuze overtuigingen en rituelen gekenmerkt wordt, vaker in religieuze verschijnselen manifesteren.
Het aangestipte eigen geluid van Van Elk bestaat erin, dat hij – ofschoon hij heel neutraal wil blijven – religie een beetje in bescherming neemt. Terwijl Bering en Shermer dezelfde soort onderzoeksgegevens en redeneringen gebruiken om het afscheid van religie te bepleiten, stelt Van Elk: ‘religie helpt te overleven, smeedt onderlinge banden en beschermt ons tegen angst en gevaar’ (achterflap). Deze stelling is echter te weinig genuanceerd. Niet alleen is die veel te algemeen over ‘religie’ – het zou verstandiger over in een bepaalde context door sommigen als religieus benoemde verschijnselen te spreken –, religie kan soms in bepaalde vormen bij bepaalde mensen wel degelijk schadelijk zijn. Net zoals een geloof ook kan meewerken angst te induceren of geweld te doen ontstaan.
Maar misschien hoeft een populariserend boek niet al te genuanceerd te zijn en is daar de vakliteratuur voor. Hoe dan ook, had Van Elk iets meer gelezen, dan had hij gezien hoe verrassend dicht hij bij Freud staat – wiens theorieën hij in zeven respectievelijk twee regels ‘samenvat’. Ook Freud gaf aan dat in vormen van religie gewone psychische processen een rol spelen. Dat kan echter nog geen pleidooi ten behoeve van religie opleveren (ze spelen immers ook een rol in, bijvoorbeeld, criminaliteit of ongeloof). Psychologie geeft als wetenschap geen antwoorden op religieuze vragen, maar zowel gelovigen als ongelovigen spannen de psychologie voor hun karretje.

Over de auteur:
Jacob van Belzen is hoogleraar godsdienstpsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. E-mail: J.A.vanBelzen@uva.nl.

Literatuur

  • Bering, J. (2010/2011). Het godsinstinct. Waarom mensen geloven. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
  • Paloutzian, R. F. & Park, C. L. (Eds.). (2013). Handbook of the Psychology of Religion and Spirituality ( 2nd ed.) New York: Guilford Press.
  • Pargament, K. (Ed.-in-Chief), Exline, J., Jones, J., Mahoney, A, & Shafranske, E. (Assoc. Eds.). (2013). APA handbooks in psychology: APA handbook of psychology, religion, and spirituality. Washington, DC: American Psychological Association.
  • Schnabel, Ulrich (2008). Die Vermessung des Glaubens. Forscher ergründen, wie der Glaube entsteht und warum er Berge versetzt. München: Blessing.
  • Shermer, M. (2012). The believing brain. From ghosts and gods to politics and conspiracies: How we construct beliefs and reinforce them as truths. New York: St. Martin’s Griffin