In 1952 ging Pieter Drenth psychologie studeren aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij promoveerde daar, en werd lector, hoogleraar, decaan en rector magnificus. Van 1990 tot 1996 was hij president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In het boekje dat hij nu op 85-jarige leeftijd publiceert, vat hij zijn opvattingen samen over vrijheid van wetenschap, religie, evolutie, ‘intelligent design’, moraal (in algemene zin) en wetenschappelijk bedrog.
In een intermezzo van negen bladzijden bespreekt Drenth de geschiedenis van zijn eigen universiteit. Bij de stichting van de VU in 1880 gold het orthodox-protestantse uitgangspunt dat wetenschap onderschikt behoort te zijn aan de Bijbel. Dit idee werd vrij snel aangevochten, maar lang niet door iedereen. Pas in 1930 ging de faculteit der natuurwetenschappen van start. De hoogleraar natuurkunde verklaarde ‘onomwonden’ dat dit vak aan de VU niet anders onderwezen zou worden dan elders. Men durfde in 1930 echter nog