Lees verder
Geertje Kindermans

Soms moet de politie hardhandig ingrijpen. Wat kunnen agenten eraan doen om dit zo veilig en goed mogelijk te laten verlopen? Otto Adang, lector aan de Politieacademie, doet onderzoek naar deze vraag. Veel problemen zijn te voorkomen door een goede voorbereiding. ‘Als je met agressie wordt geconfronteerd, heb je niet veel meer te kiezen, dan is het een kwestie van overleven. Maar in de aanloop van een incident zijn er vele keuzemomenten.’

Politieagenten mogen als enige overheidsfunctionarissen legaal geweld gebruiken. Vaak is dat niet nodig; in meer dan 95 procent van de gevallen dat de politie iemand aanhoudt, gaat dat zonder geweld. Maar in de overige vijf procent van de gevallen moet de politie hardhandig ingrijpen. In het verleden waren de politietrainingen op die incidenten gericht. Men redeneerde: als er iets gebeurt, gebeurt het vaak in een fractie van een seconde, dan is er amper tijd om na te denken. Dus leerden agenten razendsnel handelen, moesten ze rap kiezen tussen het pistool trekken, de wapenstok pakken of zelfverdediging. En ze werden getraind om dat effectief te doen: als ik schiet, hoe schiet ik raak?

Welberaden
Otto Adang, lector Openbare Orde en Gevaarbeheersing aan de Politieacademie, weet dat bovenstaand idee over politiewerk niet klopt. ‘Als politie geweld gebruikt of ermee geconfronteerd wordt, gaat het niet alleen om beslissingen die op het moment zelf worden genomen. In de hele aanloop tot een incident zijn er veel momenten waarop er iets beslist wordt’, zegt hij. ‘Dat begint al op het moment dat je aan het surveilleren bent en je een melding van een inbraak krijgt. Voor je op de plaats van bestemming bent, heb je veel keuzes gemaakt en die hebben invloed op hoe de situatie uiteindelijk gaat verlopen. Hoe onnadenkender je de situatie instapt, hoe groter de kans dat het misgaat.’ Bijvoorbeeld: laat op de avond krijgt een agent een inbraakmelding. Hij gaat er onmiddellijk naartoe. In de meeste gevallen is de inbreker al weg, maar deze keer niet, in de tuin loopt hij de crimineel tegen het lijf en die begint te schieten. De agent brengt het er ternauwernood levend vanaf.
Op het moment dat er geschoten wordt, valt er niet veel meer te kiezen, dan is het een kwestie van overleven. Vooraf had de agent meer keuzevrijheid. Hij had kunnen navragen wie de inbraak gemeld had. Was het de buurvrouw op het moment dat ze iets zag gebeuren of was het de bewoner zelf die thuiskwam en zag dat de deur was geforceerd? Hij had moeten nagaan of er een kans bestond dat de inbreker nog aanwezig was, of dat de melder er geen zicht op had. En als hij eenmaal op het adres was gearriveerd, had hij niet domweg naar de deur hoeven lopen, hij had ook stapje voor stapje het terrein kunnen verkennen.
Dat is het idee van gevaarbeheersing, aldus Adang. ‘Als het gevaarlijk wordt, moet je daar als politieman op af. Hij kan de risico’s beheersen door vooraf een aantal vragen te stellen: wat is er aan de hand? Wat wil ik bereiken? Mag dat, gezien mijn bevoegdheden? En kan het ook met de mensen, de middelen en de vaardigheden die ik heb? Welke risico’s loop ik? Vervolgens kan hij een plannetje maken: hoe ga ik het aanpakken? Die vragen beantwoorden, kan binnen een minuut.’

Prototypen
Adang leidt het onderzoeksprogramma Geweld- en gevaarbeheersing in conflictsituaties binnen de Politieacademie. Doel is om zicht te krijgen op de regulering van conflicten en sociale spanningen en zo te helpen bij een betere beheersing van potentieel gevaarlijke situaties.
Agenten kunnen zich op standaardsituaties voorbereiden waarin ze vaak met geweld geconfronteerd worden. Natuurlijk is iedere situatie uniek, het zijn vooral de details waarin ze verschillen. Adang heeft een aantal standaardsituaties proberen te onderscheiden, situaties waarin belangrijke dingen terugkomen en daarop kun je anticiperen.
Er zijn drie belangrijke soorten conflictsituaties waar politiemensen mee te maken krijgen, situaties waarin het gaat om:

  • incidenten in horecagebieden;
  • incidenten met psychisch gestoorden;
  • jongeren en politie.

Binnen elk van die categorieën zijn ook weer standaardsituaties te onderscheiden. Als agenten in horecagebieden in conflictueuze situaties verzeild raken, gaat het in meer dan tachtig procent van de gevallen om één van deze vier situaties:

  • vechtpartij op straat;
  • problemen aan de deur;
  • bekeuring;
  • aanhouding in een café.

…is het halve werk
Adang wilde weten wat in deze situaties als professioneel optreden wordt gezien, hij betrok een aantal van de beste vakmensen bij dit onderzoek. ‘Daar kom je heel goed uit samen’, stelt hij. Vervolgens werd bekeken in hoeverre dit in de praktijk ook gebeurde. Met de politiemensen werd een aantal incidenten geanalyseerd en bekeek hij hoe ze waren verlopen en welke beslissingen er in de voorfase waren genomen. Tot slot moest er een antwoord komen op de vraag: hoe had het beter gekund?
Veel geweld heeft met de horeca te maken, zo stelt Adang. Je kunt veel doen om geweld te voorkomen en maar weinig om het te stoppen.
In het algemeen moet de politie in een druk horecagebied zichtbaar aanwezig zijn en mensen aanspreken. ‘Leg vooral even contact met groepjes die later op de avond misschien voor problemen gaan zorgen. Zoals een vrijgezellenfeestje uit een andere stad, want die hebben soms de neiging om de grenzen te verleggen.’
Verder is het verstandig om afspraken te maken met horeca-eigenaars en -portiers. Het is goed als portiers weten hoe de politie werkt en dat de politie op de hoogte is van bijvoorbeeld het toelatingsbeleid van een kroeg. ‘Als er problemen zijn, hoef je daar dan niet over in discussie te gaan. En als de politie ontevreden is over het optreden van een portier, dan kan ze daar achteraf op terugkomen.’
Hoe het beste te handelen, hangt natuurlijk van de situatie af, maar er zijn voor de verschillende standaardsituaties tips te geven. Bij een vechtpartij moet de politie de partijen uit elkaar houden en zelf niet gaan meevechten. Dat is niet goed, want dan is een agent nog maar met één persoon bezig. Verder moet er in zo’n situatie altijd één agent het overzicht houden; hij moet er zelf buiten blijven, zodat hij het geheel kan aansturen.
In de praktijk komen agenten soms bij een vechtpartij aan en gaan ongecoördineerd iets willekeurigs doen. Dat werkt niet. Het is beter als agenten, voordat ze in actie komen, kort overleggen om af te spreken wie wat doet en wie de leiding heeft.
En als een agent iemand op straat wil bekeuren, is het handiger om mensen even apart te nemen, weg van de mensenmenigte. De kans dat het escaleert wordt daarmee kleiner.
Een aanhouding in een café begint met de keuze: moet het per se nu of kan het later? En als het nu moet, maak dan een plannetje. Ga na hoe goed je de horecagelegenheid kent, of er afspraken zijn met de baas. Ga na wat er precies aan de hand is. Verder is het raadzaam eerst iemand in burger naar binnen te sturen. Als de politie later binnenvalt, moeten de taken goed verdeeld zijn. Wie doet de aanhouding, wie let op de andere aanwezigen en wie communiceert wat er aan de hand is en schermt af?
Ook zouden agenten vergelijkbare problemen op ongeveer dezelfde manier moeten aanpakken. Als de aanpak sterk verschilt, begrijpen burgers dat niet. Het is raar als je in een uitgaansgebied de ene keer een geintje mag maken tegen de politie, terwijl je er een weekend later een bekeuring voor krijgt.

Amok en overlast
Politieagenten die werken in een gebied waar een ggz-instelling of tbs-kliniek is gevestigd, dienen zich op andere situaties voor te bereiden. Ook hier zijn onder leiding van Adang de belangrijkste situaties onderscheiden, te weten:

  • een tbs’er die wordt gesignaleerd of die niet is teruggekeerd van verlof;
  • iemand die amok maakt in de openbare ruimte;
  • iemand die overlast geeft in de privésituatie.

Vaak komen overlastgevers uit de buurt en zijn zij bekend bij de politie. Als er een melding van overlast is, moet een agent eerst nagaan of de overlastgever bekend is bij de politie en of er mensen uit de omgeving van die persoon kunnen worden ingeschakeld, bijvoorbeeld voor informatie over hoe die persoon moet worden aangepakt.
Ook moet de politie op de hoogte zijn van de mogelijkheden om de ggz in te schakelen, vaak kan dat niet buiten kantooruren.
Een agent moet in staat zijn te zien of mensen zich ‘anders dan normaal’ gedragen. Dat gaat vaak intuïtief, maar dat kun je expliciet maken. Adang heeft geen lijstje van signalen, in het algemeen gaat het om gedrag dat niet bij de situatie past. ‘Dit is een richting die we nog aan het verkennen zijn. Tot nu toe is het meer gevoel of ervaring, maar we willen het explicieter proberen te maken.’

Zero nadenken
In wijken heeft de politie vaak te maken met overlastsituaties van hangjongeren. Bij een melding van overlast van jongeren, gaat het meestal om een bekende groep. Adang: ‘In dat geval is het een kwestie van zorgen dat je ze kent, weet wie de leider is en dat je die vooral aanspreekt. Betrek er ook de ouders, familieleden of andere bekenden bij. En zorg tot slot dat je niet alleen contact met hen hebt als er problemen zijn.’
Het optreden van de politie moet vriendelijk en streng zijn. Zeker op dit gebied speelt de tijdgeest een belangrijke rol. Er is veel veranderd, begint Adang voorzichtig. ‘Of jongeren zich nu zoveel anders gedragen dan vroeger, vraag ik me af. Misschien zijn de uitingsvormen anders, maar jongeren zijn tegenwoordig niet gewelddadiger. Wel reageert de omgeving er anders op, er wordt weinig meer geaccepteerd.’ Dezelfde tendens is binnen de politie te zien. Er is een sterke roep om meer repressie en zero tolerance; niet praten, maar bonnen schrijven. Adang vindt die ontwikkeling zorgelijk, want daarmee raakt de andere kant ondergesneeuwd, het werk dat is gericht op verbinding.
‘Vooral jonge politieagenten vinden de aanpak al snel te soft. Maar wat ze vergeten is dat grenzen stellen meer is dan zero tolerance. Op grond van onderzoek weten we dat het belangrijk is een goede balans te vinden tussen vriendelijkheid en streng optreden. Het leggen van verbinding is daarbij heel belangrijk en niet soft. Een puur zero-tolerancebeleid is onverstandig, omdat het op den duur negatieve effecten heeft. Daardoor zal het aantal escalaties eerder toe- dan afnemen.
Zero tolerance betekent feitelijk ook zero nadenken. Je grijpt altijd in, zonder onderscheid te maken. Je wordt te star, je behandelt iedereen als een potentiële crimineel.’
De discussie gaat bovendien altijd over een bepaald type gedrag, is Adang opgevallen. ‘Bij belastingfraude hoor je nooit iemand over zero tolerance.’
Om professioneler met conflictsituaties om te gaan, is tot slot ook een regelmatige evaluatie van het politiewerk van belang. Adang: ‘Niet alleen als iets fout is gegaan, maar aan het eind van elke dienst. Dat houdt in: met elkaar doorspreken: wat hebben we gedaan? We hebben een kerel uit de kroeg gehaald. Ging dat goed? Het is misschien goed afgelopen, maar het had ook mis kunnen gaan. Waar ontstond een onveilige situatie? En hoe kunnen we dat de volgende keer beter doen?’

Grootschalige acties
Behalve het ‘gewone’ werk, dat basispolitiezorg wordt genoemd, wordt politie ook ingezet bij grote evenementen. Grootschalige politiezorg heet dit. En op dit gebied is veel verbeterd. Zo is het voetbal de laatste jaren veel beter beheersbaar geworden, aldus Adang. Door betere infrastructuur rond de stadions, een verbeterde samenwerking tussen alle betrokken partijen, maar ook doordat de politie meer zicht heeft op en kennis van de groepen die voor problemen zorgen. Het politieoptreden is vriendelijk en streng en steeds meer gericht op degenen waar het om gaat. Daardoor ontstaan er minder vaak grote rellen.
Het project om kennis te vergaren, wordt Hooligans in beeld genoemd. Daarin wordt geanalyseerd welke individuen voor de problemen zorgen, hoe ze relaties met elkaar onderhouden en of er subgroepjes zijn te onderscheiden. Ook wordt er een relatie gelegd met gedrag buiten het voetbal om. Soms zorgen dezelfde mensen voor overlast op andere evenementen.
Met die kennis kun je beter ingrijpen, en dit toespitsen op de overlastgevers. Sommige jongeren kun je naar het jongerenwerk sturen, anderen moet je snel oppakken of op zijn minst een stadionverbod geven. Zo kun je ook confrontaties voorkomen, waardoor je minder politie en me nodig hebt rond die voetbalwedstrijden.
Voor een deel treedt er een verplaatsingeffect op. ‘Dat zagen we in Hoek van Holland. Daar was een deel van de harde kern van Feyenoord-supporters die voor problemen zou gaan zorgen. De informatie was bekend bij de politie, maar daarmee is niets gebeurd. Hoe dat kan? Soms gaan dingen mis.’
Hoe de politie aan de informatie komt? Adang: ‘Als een grote groep iets van plan is, is er altijd wel iemand die dat vertelt, zeker als je contacten hebt met zo’n groep.’
Er zijn twee soorten van informatie. Open informatie, die je op Twitter en internetfora tegenkomt. En minder open contacten, mensen die je kent en die weleens opbellen, omdat ze bepaalde dingen te ver vinden gaan.’

Frustratie…
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen hoe agressie ontstaat en hoe dat escaleert. Want als agressie ontstaat, hoeft dat nog niet per se tot escalatie te leiden, aldus Adang.
Agressie kan op twee manieren ontstaan: enerzijds door frustraties of wrijvingen. Daarbij gaat het om situaties als: iemand heeft een kaartje, wil naar binnen, maar er staat een lange rij. Of iemand wordt gefouilleerd en moet iets tegen zijn zin afgeven. Of mensen worden boos omdat de scheidsrechter tijdens de wedstrijd een foute beslissing neemt. Of een automobilist kan niet doorrijden vanwege een demonstratie en raakt in conflict met een aantal demonstranten.
Dat kan iedereen overkomen, maar zoals met alle agressie is het risico bij jonge mannen het grootst.
Er kan ook geweld ontstaan zonder directe aanleiding, als een groep jonge mannen bijvoorbeeld actief de confrontatie zoekt met een rivaliserende groep.

…en escalatie
Agressie die ontstaat, hoeft niet te escaleren. Om een grote groep mee te laten doen, moet er bijvoorbeeld ook gelegenheid zijn. Zo moeten de risico’s om gepakt te worden, klein zijn. ‘Als ik een steen wil gooien en ik denk dat ik daarvoor niet gepakt zal worden, dan is de kans groter dat ik daadwerkelijk gooi.’
Het kan ook escaleren als er een wij-tegen-zij-gevoel groeit. Naarmate mensen zich sterker identificeren met een groep, gaan ze zich meer gedragen volgens de normen van die groep. Niet alle normen worden dus overboord gegooid, er worden vooral andere normen aangenomen.
Als er wrijving ontstaat en daar komt een reactie op die mensen als niet-legitiem ervaren – ze worden als potentiële criminelen behandeld – dan verlaagt dat de drempel om mee te doen. Maar nog steeds geldt dat niet voor iedereen.
Adang: ‘Als tien procent meedoet, spreek je al van een grote escalatie en die zijn zeer zeldzaam. Zo waren er in Hoek van Holland naar schatting dertigduizend tot vijftigduizend bezoekers aanwezig. In de duinen, waar het escaleerde, deden er tussen de honderdvijftig en driehonderd mensen mee, dat is minder dan één procent. Dat is heftig en niet iets om te bagatelliseren, maar dat is de orde van grootte waar het normaal gesproken om gaat. Mijn punt is: als je iedereen als potentiële crimineel behandelt, dan krijg je veel meer mensen tegen je en dat is juist wat je wilt voorkomen.’
Een mooi voorbeeld van hoe het goed kan gaan, is wat er in 2004 in Portugal gebeurde, aldus Adang. ‘In de aanloop van de Europese kampioenschappen in 2004 hebben we geadviseerd. Er was een grote angst dat het mis zou gaan, want het beeld was dat er hooligans zouden komen, vooral uit Engeland. Hoewel velen een uitreisverbod hadden gekregen, was een flink aantal er wel. Maar door de hele aanpak is het goed gegaan en het politieoptreden speelde daarbij een belangrijke rol. De politie heeft zich vriendelijk en streng opgesteld. Met een “laag profiel”, niet te opvallend en in normaal uniform. Ze grepen in als de incidenten nog klein waren. Het is daar niet geëscaleerd en het politieoptreden werd als legitiem ervaren. We hebben veel voorbeelden gezien dat er vanuit supporters zelf grenzen werden gesteld.
Vooraf zeiden ze: Portugal gaat mis, ze hebben geen ervaring.
Achteraf was het: ja Portugal… de zon schijnt, vakantieland, nogal logisch dat het goed afliep. Maar zo logisch was het niet, het was een schoolvoorbeeld van hoe het moet, vindt Adang.
Tegelijkertijd was er in het zuiden van Portugal een andere politiedienst die deze principes niet hanteerden. ‘Ze grepen niet vroeg in, maar wachtten af en pas als het uit de hand dreigde te lopen, veegden ze in één keer radicaal de straten leeg, ook vaders die met kinderen op een terrasje zaten. Daar hebben ze drie dagen rellen gehad. Een betere illustratie van de effecten van de verschillende aanpakken kan ik niet geven.’