Later, toen hij met zijn gezin naar een groter huis verhuisde leek er in die groei nog meer vaart te komen. Al spoedig veroverden boekenkasten het hele huis, vooral na het uitvliegen van de kinderen. Dat de theologie op de bovenste verdieping terecht kwam, zal wel geen toeval zijn. De meest centrale kamers werden echter gereserveerd voor psychologische literatuur, filosofie en kunst. Encyclopedieën werden gestald in het trappenhuis. Op de verschillende logeerkamers stonden volle boekenkasten en zelfs de garage werd deels tot studeerkamer verbouwd. De boeken zijn niet geteld, maar hun aantal wordt geschat op vijftien tot twintig duizend.
Scientist-practioner
Karels boekenimperium vormde het vruchtbare kader waarbinnen zijn talrijke wetenschappelijke en professionele activiteiten plaatsvonden. Na zijn benoeming in 1962 tot hoogleraar in de karakterologie, psychodiagostiek en klinisch-psychologische methodiek aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen, heeft hij bijdragen geleverd op het gebied van de forensische psychologie, onder andere als lid van de Centrale Raad van Advies van de minister van Justitie (sectie gevangeniswezen), als rechtsprekend lid van de bijzondere strafkamer van het Gerechtshof in Arnhem, als lid van de Raad van Toezicht van een jeugdgevangenis en als getuige-deskundige in rechtszaken. Ook zat hij in de redactie van het Tijdschrift voor Criminologie.
Hij was bij uitstek een scientist-practitioner. Niet alleen was hij hoogleraar binnen de vakgroep Klinische Psychologie van de universiteit, maar tevens hoofd van de afdeling Klinische Psychologie van het Canisius Ziekenhuis (nu: Canisius Wilhelmina Ziekenhuis) te Nijmegen. Meerdere aspecten van zijn lange loopbaan kwamen ter sprake tijdens een interview, in 2011 in dit blad gepubliceerd, ter gelegenheid van zijn zestigjarige lidmaatschap van het NIP
Psychotische patiënten
Achtereenvolgens als leerling, collega en mede-emeritus heb ik Karels leven voor een groot deel kunnen volgen. Als hoogleraar Persoonlijkheidsleer nodigde ik hem elk jaar uit om een gastcollege te geven over zijn werk in de klinische praktijk, met name zijn diagnostische werk met psychotische patiënten. Tijdens een van die colleges imiteerde hij een patiënt die de hele dag door het ziekenhuis liep met zijn hand op zijn neus. Karel vroeg hem waarom hij dit deed. De patiënt antwoordde: ‘Omdat mijn neus van glas is’ en maakte duidelijk dat hij zichzelf beschermde tegen de blik van anderen die anders door hem heen konden kijken.
Aan de hand van dit voorbeeld maakte hij aan studenten het verschil duidelijk tussen het normale ‘openstaan’ en het disfunctionele ‘open liggen’ als kenmerkend voor bepaalde psychotische toestanden. Of hij liet een tekening zien van een doodskop die aan de bovenkant open was zodat je van bovenaf in een holle ruimte kon kijken, daarmee de ervaring van innerlijke leegte en emotionele vlakheid van iemand die zich in een schizofrene fase bevindt illustrerend. Zulke voorbeelden blijven je je hele leven bij, niet alleen omdat ze indrukwekkend zijn, maar ook omdat ze met grote precisie, betrokkenheid en theoretische diepgang door Karel werden geportretteerd.
Karels interesse in de psychologie en daarbuiten was zeer breed, persoonlijk van aard en ging de grenzen van de mainstream psychologie ver voorbij. Door de fenomenoloog prof. dr. Frederik Buytendijk, die in de jaren zestig van de vorige eeuw gastcolleges gaf in Nijmegen, werd hij op het spoor gezet van de psychologie van het gapen, waarover hij publiceerde in een themanummer van het tijdschrift Gawein over ‘gewone psychologie’ (1960), onder redactie van zijn collega prof. dr. Theo Rutten. Indrukwekkend is zijn persoonlijk getinte artikel ‘De eerste der geslachten sliep in het vochtig leembrok….’, in de bundel Stof en Geest van de Annalen van het Thijmgenootschap in 1983. Zijn interesse in de relatie tussen leven en dood kwam onder meer tot uitdrukking in de bijdrage ‘De middeleeuwse dodendans’ in de bundel Memento Mori: dansen met de dood (2000). Hij schreef verder over de helende en diagnostische waarde van het boetseren, maar ook over typisch psychologische thema’s als lichamelijkheid, creativiteit en anorexia nervosa. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag gaf hij in een restaurant in Nijmegen een lezing over zijn geliefde thema ‘dragen en gedragen worden’.
Doorstraald
Enige drang om hervorragend te zijn, om de beste te zijn, om zichzelf in het centrum van de aandacht te plaatsen heb ik nooit bij hem kunnen bespeuren. Als hij me een van zijn vele interesse- en aandachtsgebieden binnenleidde, bevond ik me, samen met hem, in een ‘dialogische ruimte’ waarin we beiden met volle aandacht, volledige concentratie en peilend in de diepte van het onderwerp aanwezig waren. Na zo’n gesprek ging je heen met het gevoel dat je ‘doorstraald’ was door iets of iemand. Alles werd boeiend en zelfs geësthetiseerd, zowel het gewone als ongewone. Hij was bij uitstek de belichaming van T.S. Eliots uitspraak: ‘We shall not cease from exploration, and the end of all our exploring will be to arrive where we started and know the place for the first time.’
In zijn laatste jaren werd het door de beperking van zijn mobiliteit steeds lastiger nog op de verdiepingen in huis te komen waar zijn geliefde boeken stonden. De stille zaaier eindigde mijmerend, vele duizenden leerlingen en collega’s achterlatend die oogsten op zijn vruchtbare voedingsbodem.