Verandert er veel op het terrein van psychologische hulpverlening? Vroeger voerden psychologen gesprekken; bovendien namen ze tests en vragenlijsten af. Vaak gaven ze hun cliënten schriftelijke informatie: een folder, een stencil of soms een boek. En er was wel eens telefonisch contact. Dit laatste blijkt de oervorm van een nieuwe ontwikkeling te zijn: e-health, want aan een telefoontoestel ligt elektronische apparatuur ten grondslag. Elektronische hulpmiddelen waaieren breeduit. Ze zijn allemaal te gebruiken door hulpverleners en hun cliënten. Ze maken die cliënten in principe ook tot mondige gesprekspartners, want niemand wacht nog tot er een folder wordt aangereikt. Klanten kunnen met behulp van internet zelf gaan winkelen.
Het door Alexander Waringa en Anne Ribbers samengestelde boek roept na lezing bij mij een heel ouderwets beeld op: dat van een gevuld koekblik. Allerlei varianten van elektronische ondersteuning worden in korte paragrafen gedefinieerd en beschreven. Alles wat je er mee kunt doen krijgen we in kleine brokjes voorgeschoteld. De koekjestrommel bevat talrijke nuttige aanbevelingen en zinvolle waarschuwingen: opgedeeld in overzichtelijke eenheden. De auteurs beoefenen de oudste vorm van wetenschapsbeoefening: categorisering, oftewel informatie ordenen door de wereld in stukjes te verdelen.
Veel informatie lijkt me voor de hand liggend, maar waarschijnlijk is het zinvol dat er toch nog even op wordt gewezen. Wie per e-mail met cliënten correspondeert, mist informatie over lichaamshouding en bewegingen van gezichtsspieren, maar wint tijd om wat langer over interventies na te kunnen denken. Een bericht van een cliënt hoeft niet binnen een paar seconden te worden beantwoord. Wie skype gebruikt, moet niet zelf voor een opvallend schilderij gaan zitten, want dan let de cliënt niet meer op u. Het lijken ‘open deuren’ (daar moeten we evenmin voor gaan zitten), maar ze worden door enthousiaste hulpverleners misschien over het hoofd gezien. Sommige adviezen liggen minder voor de hand. Aan een Britse filosoof wordt een indeling in taalvormen ontleend die hulpverleners kunnen gebruiken om hun eigen (elektronisch te versturen) teksten beter vorm te geven, maar elke categorie is hier weer heel beknopt beschreven, zodat ook dit deel van het boek slechts lijkt op koekjes. Ze zien er lekker uit, maar de aandacht gaat al gauw uit naar de rest van de trommel.
In een relatief lang laatste hoofdstuk geven twee auteurs een uitgewerkt voorbeeld van de behandeling van een dwangstoornis. Die behandeling duurt veertien weken en komt neer op 35 contacten. Heel kort wordt telkens commentaar gegeven bij wat er plaatsvindt. De behandeling zelf noemen de auteurs ‘blended’. Dat Engelse begrip klinkt heel vernieuwend, maar het betekent gewoon dat hulpverleners gebruik maken van verschillende soorten interventies.
Wie vele jaren geleden wel eens iets over directieve therapie las, zal veel in dit boek herkennen als oude koek. Maar het is natuurlijk wel prijzenswaardig dat psychologen met hun tijd meegaan en hun cliënten niet eeuwig op een oude sofa laten liggen. De blended therapeut geeft cliënten een flinke portie huiswerk.