Lees verder

Hoewel de positieve psychologie in Nederland duidelijk bezig is aan een opmars, wordt deze voorlopig vooral gedragen door mensen uit de praktijk. Een enkele Nederlandse professor houdt zich wel met het onderwerp bezig, maar van een brede acceptatie binnen de universiteiten is nog geen sprake. Zo wordt er nog nergens een vak gegeven over deze nieuwe loot aan de stam van de psychologie en bestaan er nauwelijks mogelijkheden om af te studeren op onderwerpen als geluk, hoop en optimisme. Het is dan ook geen verrassing dat het eerste Nederlandse boek over positieve psychologie geschreven is door iemand uit die praktijk. Fredrike Bannink is namelijk klinisch psycholoog en heeft een praktijk voor therapie, training en coaching.

Enige aarzeling vanuit de universiteit ten opzichte van de zoveelste ‘nieuwe, veelbelovende’ stroming is overigens goed voor te stellen. Nog maar kort geleden was emotionele intelligentie het Wunderkind van de psychologie en daar hoor je tegenwoordig nog maar nauwelijks iets over. Bovendien lijkt er sprake van enige kinnesinne en dat is te verklaren uit het feit dat de positieve psychologie zich van begin af aan heeft afgezet tegen de ‘negatieve’ klinische psychologie. Binnen Nederland lijkt er daarnaast ook enige aarzeling te zijn om onderzoek te doen naar zoiets frivools als geluk. Het lijkt niet te stroken met onze calvinistische inborst.
Als er in Nederland dan toch aandacht is voor de positieve psychologie, wordt het vooral gezien als een aanvulling op de klinische psychologie. Jan Auke Walburg, directeur van het Trimbos Instituut, stelt in Mentaal vermogen bijvoorbeeld dat het focussen op de sterke kanten van de cliënt kan helpen bij de behandeling van angststoornissen en depressie. Daarnaast wijst hij erop dat het ‘investeren in geluk’ (de ondertitel van zijn boek) preventief werkt. Uit onderzoek blijkt dat mensen die gelukkig zijn minder snel last krijgen van psychologische aandoeningen. Zij kunnen vaak op eigen kracht omgaan met de problemen waar het leven hen voor stelt.
Het zoeken naar behandelingen voor psychologische aandoeningen is lovenswaardig en het is terecht dat het leeuwendeel van het psychologisch onderzoek zich hier op richt. Het is echter een betreurenswaardige misvatting om te stellen dat het nastreven van geluk alleen maar bedoeld is om psychologische aandoeningen te voorkomen. Al sinds Aristoteles weten we dat geluk waardevol is op zichzelf. Onderzoek naar geluk en naar psychologische fenomenen die eraan bijdragen, hoeft dus niet gelegitimeerd te worden door erop te wijzen dat het bruikbaar is binnen de klinische psychologie.
Dat wetenschappelijk onderzoek naar een zinvol en gelukkig leven nuttig is, blijkt nog duidelijker wanneer we beseffen dat de vraag naar dit soort kennis enorm is. Miljoenen mensen kloppen nu met vragen over hun persoonlijke ontwikkeling aan bij nlp’ers, spiritisten en goeroes van het type Emile Ratelband. Dat moet ook wel, omdat de wetenschappelijke psychologie er tot voor kort niets over wilde of kon zeggen. De positieve psychologie probeert dat gat te vullen en dat is ook hoog nodig. Vrij naar Clemenceau is ‘happiness too important to be left to Emile Ratelband’.
In Positieve psychologie in de praktijk schrijft Bannink over beide kanten van de positieve psychologie. Met betrekking tot de toepassing binnen de klinische praktijk behandelt ze bijvoorbeeld de oplossingsgerichte therapie. Daarnaast zet ze ook uiteen wat de bruikbaarheid van het onderzoek is op het werk en bij mediation. Voordat ze daar echter aan begint, bespreekt ze eerst de positief psychologische ‘familieleden’. Met die term worden de verschillende onderzoeksgebieden aangeduid. Denk hierbij aan onderwerpen als optimisme, hoop, positieve emoties en veerkracht. Bij die onderwerpen geeft Bannink voorbeelden uit de praktijk en oefeningen om het geleerde in het dagelijks leven te gebruiken. Haar uiteenzetting is dus niet zuiver theoretisch. Ze probeert het onderzoek ook te plaatsen binnen de praktijk. Wat dat betreft dekt de titel van het boek de lading.
Bannink pretendeert niet een handboek te hebben geschreven en dat is het ook niet. Zo is de literatuurlijst nogal kort, waardoor het boek in sommige hoofdstukken diepgang mist. Er wordt niet altijd de ‘state of the art’ beschreven. Zo is het hoofdstuk over zelfrespect volledig gebaseerd op een (weinig invloedrijk) artikel van Hewitt (‘The Social Construction of Self-esteem ‘(2005)) en bijvoorbeeld niet op het veel nieuwere en completere handboek van Kernis (Self-esteem Issues and Answers (2006)). Daarnaast staan er af en toe onvolmaaktheden in de tekst. Zo wordt er ten onrechte gesteld dat de kwantummechanica iets van doen heeft met het axioma van Hebb (‘Neurons that fire together, wire together’). Hieruit blijkt dat het boek niet vanuit een universitaire positie geschreven is.
Positieve psychologie in de praktijk laat goed zien wat de stand van zaken van de positieve psychologie in Nederland is. Zoals hierboven beschreven is er voldoende aandacht vanuit de praktijk, maar de inbedding in de academische wereld mist nog. Het is te hopen dat dit in de toekomst wel gebeurt, met wellicht een volwassen handboek als gevolg. Tot die tijd is het boek van Bannink een mooie inleiding op het onderwerp.

R.C. Haringsma MSc is psycholoog bij Tomee en oprichter van het Instituut voor Positieve Psychologie. Hij is promovendus aan de Vrije Universiteit Amsterdam.