Op een vroege ochtend rijdt een auto de oprijlaan op van het landgoed van Lydia Blessing. De wagen stopt en er wordt een kartonnen doos gedeponeerd op de trappen van een van de bijgebouwen. Daarna rijdt de auto weg, wat het startpunt vormt voor de roman Blessings (‘Zegeningen’) van de Amerikaanse schrijfster Anna Quindlen (2003). De doos wordt kort daarop gevonden door Skip Cuddy, beheerder en manusje-van-alles op het landgoed. Hij treft een ingebakerde baby in de doos aan en ontfermt zich over het kind. Hij noemt haar Faith en besluit haar met zorg groot te brengen.
Al lezende in Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt van Sarah Blaffer Hrdy, moest ik aan Skip denken, die, al is hij een man, één van de vele moeders is waarover Hrdy schrijft.
Hrdy is antropologe, sociobiologe en feministe en onder andere auteur van Moederschap. Een natuurlijke geschiedenis (2000). Aan de hand van dierstudies, antropologische en psychologische gegevens, gaf ze daarin een kritische beschouwing over de biologische en historische achtergronden bij het ontstaan van het zogenoemde moederinstinct. Ze liet zien hoe het instinct werkt, maar ook waar het spaak loopt op de omstandigheden. Waarom bijvoorbeeld werden er zoveel kinderen te vondeling gelegd (volgens Hrdy een vorm van uitgestelde moord). Met Moederschap schreef Hrdy een imposante studie en het is daarom eens te meer bewonderenswaardig dat ze erin geslaagd is met Een kind heeft vele moeders dat boek te evenaren.
Moeders in soorten
Ook in haar nieuwe boek vormt het moederschap het startpunt voor haar betoog. Ze breidt dat echter uit naar de bredere kring van verzorgers rond het kind, die de moeder ondersteunen. Ze beargumenteert dat de aard van die ondersteuning uniek is en mensenkinderen van vele evolutionaire voordelen heeft voorzien. Ze meent dat ons hele emotionele leven en ons vermogen om de emoties van andere mensen te begrijpen en te sturen, samenhangt met die gedeelde zorg. Net als in haar eerdere boek haalt ze daar weer een schat aan ‘bewijsmateriaal’ voor aan, ontleend aan biologische gegevens, dierstudies, antropologische en historische studies, en ontwikkelingspsychologische bevindingen. Steeds houdt ze bestaande theorieën, zoals de attachmenttheorie, kritisch tegen het licht, confronteert ze met contrabewijs en komt steevast met verrassende alternatieve verklaringen.
Skip zou er zijn voordeel mee hebben kunnen doen, want waar zijn omgeving geneigd is te denken dat hij ongeschikt is als eerste verzorger van Faith, laat Hrdy zien dat zijn rol en de manier waarop hij die vervult, ingebed is in een lange – evolutionaire – geschiedenis.
Er zijn in de natuur trouwens wel exotischere combinaties te vinden dan Skip en Faith, zoals in Kenia, waar een leeuwin zes spiesbokkalfjes adopteerde in plaats van ze op te eten,. Dat de leeuwin de naam Kamuniak kreeg, wat ‘Gezegende’ betekent, lijkt dan niet meer dan rechtvaardig.
Gedeelde zorg
Het centrale punt waar Hrdy’s boek om draait is de stelling dat een mensenkind meerdere (hulp)moeders heeft en dat het overlevingssucces van een mensenbaby ook groter is als hij kan terugvallen op meerdere verzorgers. Voor het hulpeloze en lange tijd afhankelijke kind is een goed functionerend sociaal vangnet van wezenlijk belang voor zijn overlevingskansen in een complexe leefwereld. Soms ook letterlijk, zoals in 2007, toen in de New Yorkse Bronx een jongetje uit het raam van de derde verdieping viel en twee mannen zonder aarzelen toesnelden en het jongetje opvingen. Een van de beide mannen verklaarde later: ‘Ik ben geen held. Ik deed gewoon wat elke vader zou doen.’ Dat is volgens Hrdy een antwoord waar niet veel op af te dingen valt, want mensen zijn, sterker dan andere primaten, ingesteld op het bijspringen in de zorg voor andere kinderen.
Ervaring speelt daarbij een grote rol. Wie eenmaal zelf kinderen heeft, lijkt enorm gespitst op alles wat er met kinderen mis kan gaan. Misschien dat ook de gevoelens van sentiment en woede die ons overvallen wanneer kinderen iets wordt aangedaan, hiermee in verband staan. De zorg voor kinderen draagt evolutionair bij aan onze overlevingskansen en die kansen stijgen wanneer we die zorg delen met anderen, aldus Hrdy.
Een neus voor toewijding
‘Er bestaat niet zoiets als een baby. Je hebt altijd een baby en nog iemand’, citeert Hrdy de kinderpsychiater en psychoanalyticus David Winnicott. Die baby en ‘nog iemand’ moeten vanaf de geboorte enorm op elkaar gericht zijn en veel in het werk stellen om elkaar zo snel mogelijk te leren begrijpen. Uit onderzoek weten we dat we daar ook goed toe in staat zijn.
Hrdy onderkent dat de relatie tussen baby en moeder bijzonder is. Maar alles wat de moeder doet, zoals het taaltje dat de moeder met haar kind spreekt (motherese), doen andere volwassenen ook.
De inspanning om het contact tot stand te laten komen, gaat niet alleen van de volwassene uit, maar wordt ook heel sterk geïnitieerd en gestuurd door de baby zelf. Baby’s differentiëren al vroeg in de ontwikkeling hun signalenpatroon, zoeken de aandacht met hun ogen of gebaren en bevestigen de volwassene ook als hij het goed doet. Wanneer kinderen hun ouders verliezen (oorlogskinderen bijvoorbeeld) gaan ze actief op zoek naar andere verzorgers door hun hun aanhankelijkheid aan te bieden.
Kinderen zijn in dat contact met de verzorgende ouder(s) of andere volwassenen gebaat bij consistentie en voorspelbaarheid. Baby’s van moeders bijvoorbeeld die heel wispelturig reageren, of baby’s van depressieve moeders die emotioneel nauwelijks beschikbaar zijn, reageren op hun beurt emotioneel ook weer minder adequaat op anderen, waardoor de fijne afstemming van de menselijke interactie achteropraakt.
Onze reflex om contact aan te gaan, is gelukkig zo sterk dat het gemakkelijk tot stand komt. We zijn bedreven in het lezen van andermans gedachten en zelfs éénjarige kinderen hebben al enig besef van wat anderen van hen denken. Empathie, zo schrijft Hrdy, is besmettelijk: je krijgt het van je broertjes en zusjes. Kinderen die opgroeien met andere kinderen, moeten zich steeds afvragen wat de ander precies zou kunnen bedoelen. Als je zelf vier bent en je hebt een zusje van twee, dan ontkom je er niet aan om je te verplaatsen wat die kleine nou weer van je wil als ze aan je staat te trekken.
Goed gehecht
Hrdy verbindt het vermogen van mensenkinderen om empathische relaties aan te gaan aan onze biologische voorgeschiedenis. Het kunnen tonen van je emoties en het vermogen ze bij anderen te herkennen heeft bijgedragen aan de overlevingskansen van het individu. Interessant is in dit verband wat ze zegt over de hechtingstheorie van John Bowlby. Bowlby baseerde zijn theorie eveneens op bewijzen uit de dierenwereld. Hij vond die bij bavianen en resusaapjes, en benadrukte op grond daarvan de exclusieve hechtingsrelatie van moeder en kind.
Hrdy meent dat daar wel wat op valt af te dingen, ten eerste omdat exclusieve zorg ook in de dierenwereld niet de enige optie is (en eerder een uitzondering is op de regel). Ten tweede is gedeelde zorg bij mensen van een andere orde; beter ontwikkeld, samenhangend met de grotere complexiteit van menselijke gemeenschappen. In jager-verzamelaarsgroepen ontkwamen moeders er niet aan om de zorg zo nu en dan over te dragen aan anderen, in veel gevallen de vaders, die tussen het jagen door veel tijd in de groep doorbrachten en veel bemoeienis met hun kroost hadden (en belangrijke hechtingspersonen waren).
Het was echter verstandig om naast de vader ook in te zetten op andere zorgpersonen. Hrdy gaat onder andere uitvoerig in op het belang van grootouders en hun bijdrage aan de overlevingskansen van (klein-) kinderen. In het algemeen kun je zeggen dat de beschikbaarheid van drie hechtingsrelaties gunstig is voor kinderen. Het biedt een soort garantie dat er altijd wel voor je gezorgd zal worden.
Maar variatie in de zorg voor kinderen vereist ook een grote bedrevenheid in het tonen van de eigen emoties en in het aflezen van die van anderen. Het is uit die bedrevenheid dat Hrdy juist afleidt dat mensenkinderen vele ‘moeders’ hebben.
Zo word je moeder
Hrdy laat keer op keer zien dat onze samenleving gegrondvest is op een emotioneel fundament, waarin de leden empathische relaties met elkaar aangaan en daar ook bedreven in zijn. Dat fundament is niet eenzijdig gebaseerd op de exclusieve een-op-eenrelatie tussen moeder en kind, maar rust minstens zozeer op het vermogen om emotionele relaties met anderen aan te gaan. De ontwikkelingsgeschiedenis daarvan is oud en gaat volgens Hrdy vooraf aan de evolutie van taal en cognitie (die de reikwijdte van die emotionele relaties wel vergroot heeft).
De moeder en haar relatie met de baby nemen binnen dat geheel een bijzondere positie in. Maar wat zij voor elkaar krijgt met haar kind is niet exclusief en kan ook door anderen, zoals de vader, worden bewerkstelligd. Interessant genoeg hoeft dat niet eens zoveel extra inspanning te kosten. Bij een beetje (emotionele) aandacht voor het kind, wordt de vader ook een belangrijke hechtingspersoon. De effecten van emotionele betrokkenheid zijn al tijdens de zwangerschap zichtbaar. Uit antropologisch onderzoek kennen we de couvade, waarbij de man de zwangerschapsverschijnselen van zijn vrouw overneemt. Uit recent onderzoek weten we dat dat gedrag ondersteund wordt door hormonale veranderingen in de man, zoals bijvoorbeeld in de aanmaak van het prolactinehormoon. Ook door het zorggedrag van de vader voor de baby wordt dit hormoon aangemaakt.
Mannen kunnen dus ook moeder worden. In de roman Blessings is Skips baby niet onontdekt gebleven en al gauw zijn er twijfels of hij wel de juiste verzorger voor het kind is. Bovendien wordt hem gevraagd of hij dan geen compassie heeft met de vrouw die Faith heeft achtergelaten. Zij is toch de echte moeder? Skip is het daar niet mee eens en heeft een andere opvatting over het moederschap:
‘Nee, weet u, ik denk niet dat u daarin gelijk hebt. […] Je wordt moeder op déze manier Je wordt moeder door haar te verschonen, haar in bad te doen, midden in de nacht met haar rond te lopen, van haar te houden en haar het gevoel te geven dat het allemaal goed komt. Zo word je moeder. […] Dat betekent dat ik de moeder ben, min of meer.’
Als uiteindelijk de echte ouders tot inkeer komen en hun baby weer opeisen, moet Skip zijn Faith afstaan. Hij ziet wel in dat de wet het natuurlijke moederschap altijd boven zijn rechten als verzorger zal stellen en doet vrijwillig afstand van het kind. Niettemin mogen we met Hrdy’s boek in de hand concluderen dat ook zijn gedrag, als een van de vele ‘moeders’, natuurlijk en onontbeerlijk is (geweest) voor het kind. Het is een inzicht waar onze samenleving, met de veelal overspannen nadruk op het belang van de ene moeder, haar voordeel mee zou kunnen doen.
Dr. G. Breeuwsma is verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en is redacteur van De Psycholoog. E-mailadres: g.breeuwsma@rug.nl.
Literatuur
- Quindlen, A. (2003). Zegeningen. Amsterdam: Atlas.