De moeder van Wiebe Brouwer is een deftige mevrouw. Een dame die thee schenkt uit Wedgwood kopjes met een gepoetst zilveren lepeltje ernaast, en daar ‘een mokkataartje van Maison Kelder’ bij serveert. Een mevrouw die door haar inmiddels overleden man, ooit topman bij een beleggingsmaatschappij “goed is achtergelaten”, zoals dat heet, en in een villa woont met een goudvissenvijver en een zwembad in de tuin. Een generaalsdochter, die met haar neus in de wind leeft en niet aan zelfbeklag doet. Maar dan slaat de alzheimer toe.
Wiebe Brouwer beschrijft in Water scheppen met een lepeltje het laatste levensjaar van zijn dan ernstig demente moeder. Zij heeft 24-uurszorg in het huis waar ze al decennia woont, maar is ervan overtuigd dat ze tegen wil en dank in een pension zit. Soms wordt ze er met egards, andere keren harteloos behandeld. Er gelden strikte regels: in de