Lees verder

Er bestaat in Nederland een levendige geschiedschrijving, maar de geschiedenis van de psychologie heeft daar tot nu toe weinig deel van uitgemaakt. Van Louis Boons Geschiedenis van de psychologie dateert de laatste druk van 1991, en naast de populair-wetenschappelijke geschiedenislessen van Douwe Draaisma is het aantal algemene overzichten schaars. Een welkome uitzondering op de regel vormt het door Jeroen Jansz en Peter van Drunen geredigeerde boek Met zachte hand. Opkomst en verbreiding van het psychologische perspectief uit 1996, dat inmiddels een aantal maal is herdrukt. Sacha Bem publiceerde al eerder een geschiedenis van de psychologie: Het bewustzijn te lijf. Dat boek heeft een grondige revisie ondergaan, zo grondig dat het een nieuwe titel verdiende: Psychologie: historische en filosofische herkomst. Het nieuwe boek is chronologischer van opbouw, en discussie over de culturele en maatschappelijke omstandigheden waarbinnen psychologie opgang heeft gemaakt, is gescheiden van de psychologie zelf. Met de nieuwe indeling sluit het boek nauw aan bij de Angelsaksische literatuur op dit gebied, hoewel er duidelijk meer aandacht voor filosofie en filosofische beschouwingen is dan in Engelstalige werken. De titel van het boek is dus terecht gekozen.

De geschiedenis van de psychologie begint bij Bem met de filosofie van Descartes. Dat is niet ongebruikelijk, maar daarmee wordt een belangrijk onderdeel van de rijke historie van de psychologie enigszins tekortgedaan. Ik mis met name een overzicht van de oude Grieken. Het rationele denken dat de kern van de westerse wereld vormt, maar ook de basis van geneeskunde, wiskunde en filosofie vinden hun oorsprong in het oude Griekenland. Om een paar voorbeelden te noemen: Pythagoras’ harmonieleer kan gezien worden als een voorloper van Gustav Fechners psychofysica, en Democritus’ atomenleer als een voorloper van de atomistische bewustzijnsleer van Edward Titchener. Overigens komt een aantal van deze zaken wel ter sprake in de her en der over het boek verspreide kaders. Het zou niet storend zijn geweest als deze kaders in bewerkte vorm onderdeel zouden uitmaken van de tekst. Nu komt de keuze om bepaalde onderwerpen in te kaderen wat arbitrair over (wel bewustzijn bijvoorbeeld, maar niet het onbewuste).

Tijdgeest
Het is duidelijk dat Bem bewust voor een zeitgeist-benadering van de geschiedenis heeft gekozen. Dat betekent dat de sociaal-culturele context waarin psychologische stromingen zijn opgekomen, een centrale plaats inneemt. Elk van de vijf delen waarin het boek is ingedeeld, begint met een hoofdstuk waarin de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen van de in dat deel besproken periode worden geschetst, beginnend met de mechanisering van het wereldbeeld in de zeventiende eeuw tot en met de opkomst van het logisch positivisme aan het begin van de twintigste eeuw. Deze sociaal-culturele benadering werkt goed. Elke ontwikkeling op het psychologische vlak wordt netjes ingepast in de maatschappelijke, sociale, en technische context. Chicago als stad in wederopbouw aan het eind van de negentiende eeuw, vormt bijvoorbeeld een achtergrond waartegen Dewey’s vooruitstrevende onderwijshervormingen helder afsteken. Een nadeel van de gekozen benadering is dat de persoonlijke levensgeschiedenis van kopstukken uit de psychologie weinig aandacht krijgt. Het wetenschappelijk werk staat centraal, de persoon erachter blijft betrekkelijk anoniem. Relevante gebeurtenissen, zoals de publieke vernedering van Hugo Münsterberg, en de liefdesaffaire die tot John Watsons vertrek uit de academische wereld leidde, krijgen gelukkig wel de aandacht die ze verdienen.

Aanwezige auteur
De Nederlandse psychologie wordt door Bem sporadisch aangehaald. Sinds de verschijning van Vittorio Busato’s biografie van Piet Vroon (Weg met Piet Vroon) hoop ik op meer aandacht voor de psycholoog die nog niet zo lang geleden tot de bekendste wetenschappers van Nederland behoorde. Helaas is dat ook hier niet het geval. Wel komt Vroons leermeester Buytendijk ter sprake in een korte bespreking over de fenomenologische (‘Utrechtse’) school. Bijzonder aan Bems schrijfwijze is dat hij de lezer geregeld aan de hand neemt. De stijl is afstandelijk en beschouwend, maar de auteur is wel voortdurend persoonlijk aanwezig om het een en ander in context te plaatsen. De ik-vorm wordt veelvuldig gehanteerd, maar dat stoort niet omdat Bem weet waarover hij praat. Opmerkelijk is wel dat het langste hoofdstuk in het boek gaat over de psychoanalytische beweging. Gewoonlijk wordt aan de psychoanalyse niet zo veel aandacht (meer) besteed of wordt het ontstaan van de therapievorm besproken in een meer algemeen kader, maar Bem trekt alle registers open als het gaat over Freud en de psychoanalytische beweging. Dergelijke aandacht sluit evenwel goed aan bij het Nederlandse vakgebied en de beroepspraktijk, waarin Freud nog altijd een relevante plaats inneemt.
Voor de geïnteresseerde leek is dit boek niet echt geschikt, diegene is beter af met het minder droge proza van iemand als Douwe Draaisma. Voor de praktiserend psycholoog die (weer eens) kennis wil maken met de filosofische en historische achtergronden van zijn vak is het boek juist bij uitstek geschikt. Aangevuld met een verzameling bronteksten (waaraan ik zeker werk van Plato, en B.F. Skinners laatste artikel ‘Can psychology be a science of mind’ zou toevoegen) kan het boek zeker dienst doen als studietekst in een universitaire cursus Geschiedenis van de psychologie.

Dr. C. Hulshof is verbonden aan de afdeling Instructietechnologie van de Faculteit Gedragswetenschappen van de Universiteit Twente. E-mail: C.D.Hulshof@gw.utwente.nl.