Lees verder

In den beginne was er het to do-lijstje

Nou ja, lijstje. De eerste dag moest er licht komen; op dag twee stonden de wateren en het uitspansel daarboven op het programma; op dag drie de schepping van de aarde en alles wat daar op groeide; de vierde dag werd de scheiding tussen dag en nacht aangebracht; op dag vijf verschenen de vogels en de vissen op het toneel, om daar op de zesde dag de dieren en de mensen aan toe te voegen. Dat was alles bij elkaar geen geringe onderneming en de zevende dag werd dan ook een rustdag.
God stond met de schepping, zo menen sociaalpsycholoog Roy Baumeister en wetenschapsjournalist John Tierney in hun boek Wilskracht, voor een immense taak (het vullen van een existentiële leegte) waar alleen met beleid en volharding aan kon worden begonnen, wilde Hij het met goed gevolg voltooien.
De meesten van ons zullen nooit voor zo’n grote klus komen te staan, maar toch worden wij, aldus de auteurs, op kleine schaal voortdurend voor vergelijkbare problemen gesteld. Orde scheppen in de chaos van een woonkamer, de voorbereiding van een avond met gasten, of het opstellen van een rijksbegroting voor 2013. Wie in het wilde weg begint, ziet de boel al gauw in het honderd lopen en wie zich geen doel stelt, komt waarschijnlijk nergens. Ondertussen zijn er krachten werkzaam die ons van onze doelen proberen af te houden: eten, drinken, de tv, een potje tafeltennis of buitenechtelijke seks. De vraag hoe mensen hun doelen weten te realiseren en daarbij de verleidingen weten te weerstaan, vormt het onderwerp van Wilskracht dat daarmee een helder overzicht biedt van Baumeisters eigen onderzoek.

Ik wil dus ik ben 
De sleutelbegrippen in het boek zijn zelfbeheersing en de wilskracht die het vraagt om die zelfbeheersing op te kunnen brengen. De auteurs zetten zich af tegen de modieuze gedachte dat mensen niet vrij zouden kunnen handelen, omdat ze door hun brein gedicteerd zouden worden. De vrije wil bestaat, maar hij is kwetsbaar. Baumeister wil met zijn onderzoek laten zien hoe mensen zelf het heft in handen kunnen nemen, maar niettemin hun zelfbeheersing kunnen verliezen.
De auteurs typeren de negentiende eeuw als de hoogtijdagen van de wilskracht en zelfbeheersing. Mensen konden steeds minder terugvallen op God en moesten zelf bepalen hoe ze hun leven vormgaven. Ze werden daarvoor beloond met maatschappelijk succes, maar het weerstaan van de verleidingen had een prijs. Je zelf in toom houden kost energie en dat kan je gaan opbreken. Je zou Freuds psychoanalyse kunnen zien als een ‘reparatiekit’ voor zelfbeheersingsslachtoffers. Hij liet zien dat in de verhoudingen tussen het ego en de aandriften van de mens, het ego vaak het onderspit moest delven, maar ook dat de mens in principe in staat was om het ego weer te versterken (Wo es war, soll Ich werden).
Anno 2012 is Freud veel van zijn autoriteit verloren, maar Baumeister meent dat Freud met zijn energiemodel op het goede spoor zat. Baumeister giet de theorie in een modern jasje en legt daarbij het accent niet zozeer bij de defensieve beheersing van de driften, maar op zelfsturende, regulatieve vermogen van de mens. Zelfbeheersing wordt in zijn terminologie zelfregulatie. Het verminderde vermogen om het eigen gedrag te reguleren noemt hij ego-depletie en in een groot aantal onderzoeken heeft hij laten zien hoe uitputting van de energiehuishouding de zelfbeheersing doet verminderen.
De auteurs gaan uitvoerig in op de rol van glucose. Het lichaam, en de hersenen in het bijzonder, zijn energieverslinders en wanneer er een energietekort ontstaat, is het snel gedaan met de zelfbeheersing. De auteurs vergelijken het met een suikerpatiënt die bij een lage suikerspiegel niet meer in staat is helder te denken. Maar ook bij gezonde proefpersonen gaat een daling in de bloedsuikerspiegel gepaard met een afname van de concentratie en een toename van impulsieve beslissingen.
Baumeister ziet wilskracht als een spier die vermoeid kan raken. Een eerste vereiste om zelfregulatie te versterken is dan ook om op tijd rust te nemen (God was zo verstandig om de zevende dag rust te nemen, al zijn er misantropen die menen dat hij een dag te lang doorwerkte). Een tweede is om op tijd te gaan eten en dan bij voorkeur langzame suikers. In een hoofdstuk over afvallen laten de auteurs zien dat het daar bij de pogingen om te lijnen vaak mis gaat. De hele dag lukt het om gebak af te slaan, maar dan kom je thuis en ga je je te buiten aan zoetigheid. De boodschap van het boek is kort samengevat: wie zijn wilskracht in vorm wil houden, leeft (drinkt, eet, werkt, etc.) met mate.

De vrije wil bestaat
Baumeister en Tierney bieden de nodige empirische ammunitie voor het bestaan van de vrije wil. Wie dan nog twijfels heeft over het bestaan ervan, kan voor theoretisch-filosofische argumenten terecht bij Herman Kolk en zijn Vrije wil is geen illusie. Kolk zet zich nadrukkelijk af tegen de stelligheden van bestsellerauteurs als Victor Lamme en Dick Swaab, en wat mij betreft doet hij dat overtuigend. Hij borduurt voort op het werk van onderzoekers als Baumeister en onderstreept nog maar eens dat we ons in het dagelijks verkeer heel wat problemen op de hals halen als we de vrije wil ontkennen. Hoe zou je mensen dan immers nog kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid? Baumeister liet in een onderzoek zien dat proefpersonen door het lezen van een tekst waarin de vrije wil werd ontkend, asocialer werden.
Kolk is het echter vooral te doen om de theorie achter de ‘antivrijewil’- gedachte. Zo laat hij zien dat Lamme zich beroept op een al lang verlaten reflexmodel van het behaviorisme, waar je nergens in de psychologie mee weg kunt komen. Maar zelfs reflexmatig gedrag kan overruled worden door willen. Wanneer onze hand in aanraking komt met vuur trekken we die in een reflex terug, toch kunnen we onze hand in het vuur steken bijvoorbeeld omdat we iets kostbaars willen redden.
Het grote probleem met de theorieën van Lamme en Swaab is echter dat zij begrippen als vrijheid of vrije wil voorstellen als absolute instanties: het is er of het is er niet. Volgens Kolk zijn ze echter per definitie relatief. Vrijheid en de vrije wil om daar over te beschikken, staan voor de mogelijkheden om ons gedrag te (her)overwegen, keuzes te maken, maar die mogelijkheden zijn ook onlosmakelijk verbonden aan beperkingen. Misschien moet je wel zeggen: hoe meer mogelijkheden des te meer beperkingen een organisme tegenkomt, en de mens spant daarbij de kroon. Het biedt hem echter ook de mogelijkheid om beperkingen te overstijgen. Het vermogen van mensen om hun leven lang te blijven leren of om in therapie hun gedrag te veranderen zijn daar in feite voorbeelden van.
Voor iedereen die wel eens gedacht heeft dat Swaab en Lamme er met hun debunking van de vrije wil naast zitten, maar zijn tegenargumenten maar moeilijk onder woorden wist te brengen, is Kolks boek een aanrader. Het is elegant geschreven en slaagt erin om ingewikkelde vraagstukken helder te behandelen. Na lezing ben je geneigd te denken dat wie nu nog durft te beweren dat de vrije wil niet bestaat, te kwader trouw is, of een beetje dom. Of hij zou misschien zijn suikerspiegel eens moeten controleren.

Dr. G. Breeuwsma is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens redacteur van De Psycholoog. E-mail: g.breeuwsma@rug.nl