Lees verder

Dit omvangrijke en monumentale boek is het magnum opus van een erudiet ontwikkelingspsycholoog en methodoloog. Wij prijzen het boek dan ook aan als naslagwerk voor praktiserende gedragswetenschappers die zich bekommeren om de kwaliteit van hun diagnostiek. En als studieboek voor bachelor- en masterstudenten psychologie en pedagogiek, mits begeleid door deskundige docenten.

Het boek kent een goede structuur, met een logische opbouw, goede vindbaarheid van de onderwerpen via de inhoudsopgave, margeaantekeningen, samenvattende boxen en definities. Het eerste deel behandelt de wetenschappelijke basis voor het vaststellen en analyseren van de vraag dan wel het probleem van de cliënt. Het tweede deel gaat in op de diagnostiek van de persoonlijkheid, intelligentie, cognitie, geschiktheid, prestaties en sociale context van de cliënt, daarbij gebruikmakend van de in de eerste hoofdstukken vastgelegde begrippen. Wij benadrukken daarom, met name bij gebruik in het onderwijs, het belang van een goede bestudering van de eerste twee inleidende hoofdstukken. De daar beschreven systematiek is namelijk noodzakelijk voor een goed begrip van alle volgende hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk geeft antwoorden op de waarom-, wat-, wie-, hoeen wanneervragen als het gaat om diagnostiek. Mooi is de rode draad die zich laat beschrijven met de termen openheid, nuance, dynamiek en veelzijdigheid. Openheid, bijvoorbeeld omdat de diagnostiek geen eigen inhoud heeft. Alle psychologische methoden en werkwijzen kunnen worden benut. Diagnostiek omvat de elementen theorievorming, operationalisatie en meting. Maar de invulling en keuze van de route tussen de elementen is aan de diagnosticus. Het diagnostische proces, dat begint bij de formulering van de vraag of het probleem na het verkrijgen van relevante informatie over gedrag van de cliënt leidt tot een antwoord of oplossing, is volgens methodologische eisen te structureren. In dit boek wordt het echter gekarakteriseerd als een creatief proces. Nuance, omdat het bij diagnostiek niet alleen om beschrijven gaat. De diagnosticus is een hulpverlener, die (ook) wil voorspellen, controleren en/of beslissen. Met het oog op die praktische doelen erkent Ter Laak, naast expliciete en alternatieve theorieën, ook impliciete, alledaagse theorievorming als kennisbron. Deze sluiten elkaar niet uit en dragen bij aan de dynamiek van theorievorming en methoden. De diagnosticus kiest een veelzijdige benadering, zo ook bij de instrumentatie.
In een volgend hoofdstuk vergelijkt Ter Laak de klassieke testtheorie met de itemresponstheorie. Voor de docent ligt hier wel een taak, omdat de weergave van formules algebraïsch veelal niet in orde is. Waardevol is het reflectieve deel, waarin de drie aspecten van het kennen van de diagnosticus (letten op individuele verschillen, op ontwikkeling en op context) weer genoemd worden. Deze aspecten of oriëntaties komen in de volgende hoofdstukken steeds terug.
In ‘De geschiedenis van de psychometrie’ stelt Ter Laak aan de orde wat de belangrijkste psychometrici heeft bewogen, inclusief de bekende historische tegenstelling tussen statistical versus clinical prediction, waaraan een heel hoofdstuk is gewijd. Testen beschouwt Ter Laak als het verzamelen van data, terwijl diagnostiek het proces is van evaluatie van testdata en aanvullingen, zoals interview, case study en observatie. In het diagnostisch proces neemt de klacht van de cliënt een belangrijke positie in. De analyse daarvan is een eerste stap. Voor ontwikkelingspsychologen en orthopedagogen bestaat er ook een soort plaatsvervangende klacht, als de ouder de klacht van en over het zeer jonge, of niet-sprekende kind verwoordt. Een beschrijving van ‘diagnostiek als entertainment’, zoals vragenlijstjes in magazines en op televisie, is een typisch geval van de fraaie invallen van Ter Laak. Hij rekent dit tot de alledaagse, impliciete diagnostiek.
In een rijk hoofdstuk over de kwaliteit van diagnostiek komt het gebruik van adequate testprocedures aan de orde. Een aspect daarbij is de zogenaamde fairness van een test (het ontbreken van vertekening). De auteur behandelt verschillende, naar onze mening belangrijke, opvattingen van fairness, zoals: itempartijdigheid, predictieve bias, gelijke behandeling van personen tijdens testen en gelijkheid van testuitkomsten.
Het eerste deel van dit leer- en handboek heeft op erudiete wijze een wetenschappelijk fundament gelegd voor de diagnostiek, in een fraaie layout. Deel twee gaat verder met het toepassen van het begrippensysteem uit het eerste hoofdstuk, met name het eerdergenoemde onderscheid in drie oriëntaties, op de thema’s (1) persoonlijkheid, (2) cognitie en dergelijke, en (3) omgeving.
Alle elementaire aspecten van het vaststellen en analyseren van de vraag van de cliënt met betrekking tot diens persoonlijkheid komen uitgebreid aan de orde in de hoofdstukken acht tot en met twaalf. De auteur gaat bepaald niet over één nacht ijs. Hij begint met een fascinerend overzicht van de geschiedenis van het denken over persoonskenmerken en karakter. Om diagnostische uitspraken te kunnen doen over de persoon van de cliënt is impliciete en expliciete theorievorming over psychologische begrippen nodig. De big five van persoonlijkheidseigenschappen – Openheid, Consciëntieusheid, Extraversie, Aangenaamheid en Neuroticisme – komt uitgebreid aan bod als voorbeeld van impliciete theorievorming. Bij de expliciete theorievorming rond de persoon wordt weer verwezen naar de oriëntaties uit het eerste hoofdstuk. Veel persoonlijkheidspsychologen passeren de revue, inclusief foto’s en details van meer persoonlijke aard.
Hoofdstuk elf gaat over interacties tussen verschillen en ontwikkeling, verschillen en context, en ontwikkeling en context. Eindigend met de vraag: wat heeft de diagnosticus hieraan? Alternatieve theorieën zijn ook denkbaar, maar Ter Laak eindigt met een pessimistische visie: ‘Veel heeft de diagnosticus er niet aan, want voor een deel spreekt het vanzelf en voor een ander deel is het moeilijk toe te passen’ (p. 199).
De instrumenten voor verantwoorde diagnostiek van persoonskenmerken worden gecondenseerd besproken, maar wel met superieure kennis van zaken. Hier ook weer de vraag hoe diagnostici aan een oordeel over het typerend gedrag van de persoon komen, wederom met het oog op individuele verschillen, ontwikkeling en sociale context.
Een voor de praktiserende diagnosticus van persoonlijkheid zeer bruikbaar hoofdstuk is het slothoofdstuk van het thema persoonlijkheid, dat verschillende instrumenten bespreekt. Zoals verwacht zijn er op het gebied van ontwikkeling van de persoon weinig geschikte instrumenten voor het in kaart brengen van de sociale context.
Het tweede thema van deel twee behelst de diagnostiek en analyse van intelligentie en aanverwante begrippen. De lezer doet er goed aan het onderscheid tussen intelligentie, cognitie, geschiktheid en prestatie goed te begrijpen. Dit komt namelijk voortdurend terug in de verdere teksten. In een van de slothoofdstukken van dit thema behandelt Ter Laak nogmaals het interactiestandpunt: verschillen in interactie met ontwikkeling, verschillen in interactie met de sociale context en ontwikkeling in interactie met de context. Hij laat zien dat kennis omtrent deze interacties gering is. Daarom moet de diagnosticus ook varen op zijn eigen kennis. Het hoofdstuk over operationaliseren van intelligentie en verwante concepten is een inleiding op de vraag hoe structuur te vinden in een zee van tests.
Het derde thema behelst de diagnostiek van de omgeving. Elementair begrip daarvan kan niet zonder impliciete en expliciete theorievorming over de rol van de omgeving. Aan vrijwel alle omgevingseffecten op menselijk gedrag besteedt Ter Laak dan ook aandacht. Over het succes van expliciete theorievorming over de omgeving is Ter Laak nogal droogjes en geeft hij niet veel meer dan netjes geordende categorieën, die platitudes zijn. Opmerkelijk is de aandacht voor de ‘iatrogene effecten’ van interventies uit de omgeving.
Ter Laak heeft de psychologische diagnostiek ingebed in de internationale literatuur en voorzien van een wetenschapstheoretisch kader. Daarom heeft dit boek een andere allure dan andere diagnostiekboeken. Het is onmisbaar voor (de opleiding van) psychodiagnostici, die onvermijdelijk keuzes moeten maken en daarvoor een goed handboek als spil willen hanteren. De Engelstalige versie (Psychological Assessment, in voorbereiding) is uitgebreider en bruikbaar voor docenten die de Nederlandse versie uitleggen.

Prof.dr. B. van der Meulen is emeritus hoogleraar Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daphne van Loon is orthopedagoog en auteur van Effectonderzoek naar vroegtijdige orthopedagogische interventies.