Het post-intensive care syndroom
De aandacht voor een opname op een IC-afdeling, en het herstel na een kritieke ziekte, verschuift steeds meer van korte termijn overleven naar de gezondheidsbeperkingen op de lange termijn (Turnbull et al., 2016; White, Connolly, & Rowland, 2021). De fysieke, cognitieve en psychische klachten na ontslag van de IC-afdeling worden sinds 2012 internationaal gedefinieerd als het post-intensive care syndroom (PICS; Davidson et al., 2013; Inoue et al., 2019; Needham et al., 2012). Ook naasten kunnen door de impact van een IC-ervaring psychische klachten ontwikkelen, deze zijn beschreven als PICS-Familie (PICS-F; Davidson, Jones, & Bienvenu, 2012).
Jaarlijks worden gemiddeld 75.000 volwassenen opgenomen op IC-afdelingen in Nederland, waarbij het in 54% van de gevallen ongeplande niet-chirurgische opnames betreft (NICE). Een recente Nederlandse studie toonde aan dat de helft van deze ongeplande IC-patiënten in het eerste jaar na ontslag uit het ziekenhuis PICS-gerelateerde klachten rapporteerden (Geense et al., 2021). De klachten bij PICS zijn bijvoorbeeld spierzwakte, onbegrepen vermoeidheid, ademhalingsproblemen, haaruitval, extreme schrikachtigheid, verminderde concentratie en geheugenverlies (Harvey & Davidson, 2016; Inoue et al., 2019). De prevalenties van psychische gevolgen gemeten bij voormalig IC-patiënten variëren, zoals 19-33% posttraumatische stress, 23-48% angst en 17-43% depressie (Davydow, Desai et al., 2008).
PICS-F betreft klachten van posttraumatische stress (30-42%), angst (21-56%) en depressie (20-34%; van Beusekom et al., 2015). De Covid-19 pandemie zorgt voor een toename van deze klachten door de ernst van de ziekte met een hoge morbiditeit en mortaliteit, ongewilde fysieke afstand door noodgedwongen aangepast bezoekbeleid, de maatschappelijke impact en media-aandacht rondom een IC-opname (Azoulay & Kentish-Barnes, 2020; Murthy, Gomersall, & Fowler, 2020; Robert et al., 2020). Dit geldt voor naasten van zowel Covid-19 als non-Covid-19 -patiënten.
IC-dagboek
Voor IC-patiënten is teruglezen van een dagboek effectief in de verwerking van de IC-periode. Uit systematische review-studies met meta analyse blijkt dat het gebruik van een dagboek tot een afname van depressie en angst leidt bij voormalig IC-patiënten (Barreto et al., 2019; McIlroy et al., 2019; Sun et al., 2021). De mogelijkheid hebben te praten over wat er is gebeurd, en het terugzien van foto’s, helpt patiënten hun herinneringen aan de IC-periode te begrijpen (Barreto et al., 2021; Nydahl et al., 2020; Schofield et al., 2021).
Ook voor naasten is het ondersteunend in het verwerkingsproces als zij handvatten hebben waarbij zij zelf iets kunnen doen voor hun dierbare. Het schrijven in een dagboek legt een tijdslijn vast, geeft uiting aan gevoel en structureert gedachtenflarden. Het bijhouden van een dagboek tijdens de IC-periode en daarna is tot op heden de enige interventie met een positief effect op mentale klachten bij naasten (Geense et al., 2019; Nielsen & Angel, 2016).
Een papieren IC-dagboek wordt al jaren gebruikt in diverse ziekenhuizen internationaal en in Nederland (Aitken et al., 2016; Garrouste-Orgeas et al., 2014). De noodzaak een digitale versie van het dagboek te implementeren werd tijdens de Covid-19 pandemie urgent, omdat de bezoekbeperkende maatregelen een enorm gemis aan normaal intermenselijk contact tot gevolg hadden. Digitale innovatie bood de mogelijkheid om op afstand contact te maken met naasten (Hart et al., 2020). Bovendien werd informatie beschikbaar op een andere manier, meer gerelateerd aan de persoonlijke situatie door een beknopte beschrijving van de gebeurtenissen in de tijdlijn, waardoor onzekerheid en stress kunnen verminderen (Mickelson et al., 2020). Een web-based-dagboek, genaamd ‘Post-IC’, werd door het Catharina Ziekenhuis en Games for Health, in co-creatie met voormalig IC-patiënten, naasten en IC-professionals ontwikkeld en geïntroduceerd op vier pilot IC-afdelingen.
Digitaal post-IC dagboek
Een overzicht van de scherm lay-out van het Post-IC-dagboek is weergegeven in figuur 1 (Post-IC, 2021). Meerdere naasten van één patiënt kunnen gezamenlijk in het digitale dagboek lezen en schrijven. Daarnaast kunnen zij foto’s uploaden. De patiënt, of diens wettelijk vertegenwoordiger, blijft te allen tijde eigenaar van de data; het Post-IC dagboek is volledig AVG-proof en consistent met alle privacy- en veiligheidseisen. Indien gewenst kan de inhoud van het Post-IC dagboek geprint worden.
Ook IC verpleegkundigen kunnen op vrijwillige basis korte berichten schrijven en foto’s uploaden in het Post-IC dagboek. Deze chatberichten zijn voor patiënten en naasten een waardevolle toevoeging in de beschrijving van de situatie en omstandigheden die per dag erg kunnen wisselen. Het ontbrak echter aan inzicht in het gebruik van dit digitale Post-IC dagboek en factoren die dit gebruik door naasten kunnen bevorderen. Onderhavig onderzoek beoogt inzichtelijk te maken 1) welke factoren een rol spelen bij de gedragsintentie en 2) wat de ervaringen zijn van naasten van (voormalig) IC-patiënten met het gebruik van het Post-IC dagboek.


Het technology acceptance model
Een theoretisch raamwerk dat kijkt naar het gebruik en de acceptatie van technologie is het Technology Acceptance Model (TAM; Davis, 1989). In het model (figuur 2) staan twee gebruikerspercepties centraal, namelijk ‘perceived ease of use’ (PEOU) en ‘perceived usefulness’ (PU). PEOU is gedefinieerd als de mate waarin iemand gelooft dat het gebruik van de technologie weinig moeite kost (waargenomen gebruiksgemak). PU is gedefinieerd als de mate waarin iemand de toegevoegde waarde of het nut van de technologie inziet (waargenomen bruikbaarheid).
Beide variabelen kunnen invloed hebben op gedragsintenties welke voorspellend zijn voor het uiteindelijke gedrag (Fishbein & Ajzen, 1977). Ook externe variabelen, zoals persoonlijke karakteristieken van gebruikers (Liang, Xue, & Byrd, 2003), faciliterende omstandigheden (Fathema, Shannon, & Ross, 2015), angst voor computers (Saadé & Kira, 2006) en computer self-efficacy (Chow et al., 2012), kunnen een directe positieve invloed op gedragsintenties hebben (Holden & Karsh, 2010; Melas et al., 2011). De primaire uitkomstmaat in deze studie is de gedragsintentie om het Post-IC dagboek te gebruiken.
Technofobie
Een mogelijke belemmerende factor in het gebruik van digitale innovatie is ‘technofobie’, gedefinieerd als een irrationele angst die veroorzaakt wordt door bijwerkingen van geavanceerde technologieën (Osiceanu, 2015). Het concept bestaat uit twee hoofdcomponenten: (1) de angst om technologie te gebruiken en (2) de bezorgdheid omtrent de effecten van de technologie op de maatschappij. In het huidige onderzoek wordt technofobie meegenomen als voorspeller van PEOU en PU. Aangezien het Post-IC dagboek per computer, smartphone of tablet beschikbaar is, kan een groot nadeel van het gebruik van de digitale dagboeken zijn dat het vaker wordt gebruikt door naasten die geen angst voor technologie hebben (Scruth, Oveisi, & Liu, 2017).
Hypothesis
Op basis van het TAM is een onderzoeksmodel voor de huidige studie opgesteld waarbij een negatieve relatie tussen technofobie en de gebruikerspercepties PEOU en PU wordt verwacht. Zoals het TAM stelt, wordt er vervolgens een positieve relatie verwacht tussen PEOU en de intentie om het Post-IC dagboek te gebruiken en tussen PU en de intentie om het Post-IC dagboek te gebruiken. De veronderstelling is dat er een negatieve relatie is tussen technofobie en de intentie om het Post-IC dagboek te gebruiken bij naasten van (voormalig) IC-patiënten, en dat PEOU (hypothese 1) en PU (hypothese 2) hierbij een mediatie-effect hebben.
Methode
Onderzoeksdesign
Een multicenter, cross-sectionele online survey studie. Deze studie was onderdeel van een breder onderzoek naar het gebruik en de toepassing van het Post-IC dagboek.
Setting, deelnemers en procedure
De studie vond plaats in het Erasmus µ, universitair ziekenhuis in Rotterdam, en de Isala Klinieken, regio ziekenhuis in Zwolle. In deze studie werd ‘naaste’ gedefinieerd als: een persoon die als eerste contactpersoon staat vermeld in het Elektronisch Patiënten Dossier, een ondersteunende rol heeft voor de patiënt en heeft gedeeld in de ervaringen omtrent de ziekte. Geschikte deelnemers voor de studie zijn naasten die wilsbekwaam zijn, de Nederlandse taal beheersen en 18 jaar of ouder zijn.
Potentiële deelnemers zijn door de eerste auteur telefonisch of tijdens het bezoekuur benaderd met uitleg over de studie en de vraag of zij wilden participeren. Voordat de deelnemers de items in de vragenlijst konden beantwoorden tekenden zij voor Informed Consent.
Uit de berekende steekproefgrootte met een mediatieeffect, een power van .80, een medium-effect voor het eerste pad en een sterk effect voor het tweede pad, bleek dat tenminste 53 respondenten nodig waren om betrouwbare uitspraken te kunnen doen (Fritz & MacKinnon, 2007; Holden & Karsh, 2010).
Ethische overwegingen
Het onderzoek is goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsing Commissie Erasmus (µ- 2020-0640). De commissie heeft het onderzoeksvoorstel beoordeeld en besloten dat de regels van de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO), niet van toepassing zijn op dit onderzoeksvoorstel. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de beginselen van de Verklaring van Helsinki (64e Algemene Vergadering van de WMO, Fortaleza, Brazilië, oktober 2013). Deelname aan de studie was vrijwillig en kon zonder opgave van redenen gestopt worden.
Meetinstrumenten
De vragenlijst werd samengesteld op basis van bestaande, valide meetinstrumenten met betrekking tot de verschillende constructen. Hierbij werden de items aangepast op de technologie waar in het huidige onderzoek naar wordt gekeken, namelijk het Post-IC dagboek, en indien nodig geschikt gemaakt voor gebruikers en nietgebruikers. De items werden vanuit het Engels met forwardbackward vertaling gevalideerd naar de Nederlandse context. De deelnemers konden op een 5-puntsschaal (1 = helemaal oneens, 5 = helemaal eens) aangeven in hoeverre de stellingen op hen van toepassing waren. De vragenlijst is opgesteld met behulp van het programma Qualtrics©.
Nadat de demografische gegevens werden uitgevraagd kregen de deelnemers die (nog) geen gebruik hadden gemaakt van het Post-IC dagboek een korte inleiding in tekst en beeld over het Post-IC dagboek. Op deze manier kregen deze niet-gebruikers een goed beeld van het dagboek en de functionaliteiten.
Technofobie
Om technofobie te meten werd er gebruikgemaakt van zestien bestaande items (Khasawneh, 2018). Een voorbeelditem van de technofobie-schaal is ‘Ik ben bang dat iemand technologie gebruikt om te kijken en te luisteren naar alles wat ik doe’. Er werd een schaalscore berekend door het gemiddelde van de scores op de zestien items te nemen; hoe hoger de gemiddelde schaalscore, hoe groter de mate van technofobie. De betrouwbaarheid van de schaal is .94.
Perceived Ease of Use (PEOU)
Om de PEOU (waargenomen gebruikersgemak) van het Post-IC dagboek te meten werd gebruik gemaakt van zes items, gebaseerd op bestaande items (Davis, 1989). Een voorbeelditem van de PEOU-schaal is ‘Het is gemakkelijk voor mij om het Post-IC dagboek te leren gebruiken’. Er werd een schaalscore berekend door het gemiddelde van de scores op de zes items te nemen; hoe hoger de gemiddelde schaalscore, hoe groter het waargenomen gebruiksgemak. De betrouwbaarheid van de schaal is .94.
Perceived Usefulness (PU)
De PU (waargenomen bruikbaarheid) van het Post-IC dagboek werd gemeten met drie items, gebaseerd op bestaande items (Liaw & Huang, 2013). Een voorbeelditem van de PU-schaal is ‘Het is voor mij aangenaam om het Post-IC dagboek te gebruiken’. Er werd een schaalscore berekend door het gemiddelde van de scores op de drie items te nemen; hoe hoger de gemiddelde schaalscore, hoe groter de waargenomen bruikbaarheid. De betrouwbaarheid van de schaal is .85.
Gebruiksintentie
Om de gebruiksintentie van het Post-IC dagboek te meten werd er gebruikgemaakt van één item gebaseerd op een bestaand item (Fishbein & Ajzen, 2011), namelijk ‘Ik ben van plan het Post-IC dagboek te (blijven) gebruiken als een dierbare op de IC ligt’. Hierbij geldt hoe hoger de score op het item hoe groter de gebruiksintentie.

Gebruik
De variabele gebruik werd in de mediatie-analyse meegenomen als controlevariabele – dit omdat het gebruik van het Post-IC dagboek de relaties in het onderzoeksmodel kan verstoren. Om het gebruik van het Post-IC dagboek te meten werd er gebruikgemaakt van één item, namelijk ‘Maakt u gebruik van een IC-dagboek? Of heeft u hier in het verleden gebruik van gemaakt?’ Hierbij konden de deelnemers kiezen uit drie antwoordopties, namelijk ‘Nee’, ‘Ja, het papieren dagboek’ en ‘Ja, het Post-IC dagboek’.
Ervaringen van naasten in het gebruik van het Post-ic dagboek
Ervaringen van de respondenten met elementen van het Post-IC dagboek werden gemeten met een zelf samengestelde vragenlijst. De items zijn gericht op de ervaringen met betrekking tot de informatie, communicatie, ondersteuning, chatfunctie, het gebruik van foto’s, de tevredenheid en kwaliteit van het Post-IC dagboek. Voor relevantie en toepasbaarheid werd een cijfer tussen 1 en 10 gevraagd (1 = heel slecht, 10 = heel goed). De belangrijkheid van verschillende elementen werd geëvalueerd op een schaal van 1 tot 5 (1 = geheel niet belangrijk, 5 = uitermate belangrijk).
Data-Analyse
Om de hypothesen te toetsen is er een mediatie-analyse gedaan met behulp van de PROCESS-macro in SPSS (Hayes, 2017). In het huidige onderzoek was technofobie de onafhankelijke variabele, waren PEOU en PU de mediërende variabelen en was gebruiksintentie de afhankelijke variabele. Gebruik werd meegenomen als controlevariabele.
Van alle constructen zijn gestandaardiseerde scores gebruikt om de analyse uit te voeren. Er werd getoetst of PEOU (hypothese 1) en PU (hypothese 2) de relatie tussen technofobie en de intentie om het Post-IC dagboek te gebruiken mediëren. Hierbij werden de twee mediërende variabelen PEOU en PU meegenomen als parallelle mediatoren. Voor iedere mediërende variabele werden er twee regressieanalyses uitgevoerd in PROCESS, één voor de relatie tussen de onafhankelijke variabele en de mediërende variabele en één voor de relatie tussen de mediërende variabele en de afhankelijke variabele, waarbij technofobie ook werd meegenomen.
Er werd voldaan aan de voorwaarden van mediatie. Met behulp van 5000 bootstrap samples bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% werd getoetst of het indirecte effect van technofobie en de gebruiksintentie significant is. De hypothesen worden bevestigd indien er sprake is van een significant indirect effect via PEOU (hypothese 1) of PU (hypothese 2).
Resultaten
De vragenlijst is ingevuld door 63 deelnemers (27 mannen en 36 vrouwen) met een gemiddelde leeftijd van 51,3 jaar (SD = 14.25), 46,0% is hoogopgeleid (HBO of WO) en 69,8% maakt gebruik van het Post-IC dagboek of heeft hier in het verleden gebruik van gemaakt.
In Tabel 1 staan de gemiddelden, standaarddeviaties, percentages en correlaties van alle relevante variabelen weergegeven.
Gebruik van het Post-ic dagboek
De evaluatie van de praktische toepasbaarheid en bruikbaarheid van het Post-IC dagboek werden door de deelnemers beoordeeld met respectievelijk gemiddeld 8,1 (±1,9) en 8,3 (±1,6). Het werd door 97,7% van de deelnemers als heel gemakkelijk tot neutraal ervaren om het dagboek te starten en te gebruiken. Een enkele deelnemer vond het moeilijk een tekstbericht (2,3%) of een foto (2,3%) in het Post-IC dagboek te plaatsen. De deelnemers hebben andere naasten (75%) en verpleegkundigen (61%) uitgenodigd om ook in het dagboek te schrijven en zij vonden dit gemakkelijk tot neutraal (respectievelijk 93,9% en 88,9%). Het merendeel (97,7%) vond de lay-out aantrekkelijk.
Toetsen van de hypothesen
Figuur 3 geeft een overzicht van de resultaten met regressieanalyse. Voor hypothese 1 werd geen significante relatie gevonden tussen technofobie en PEOU (t(60) = -0.78, p = .440). Een positieve relatie werd gevonden tussen de controlevariabele gebruik en PEOU (t(60) = 3.49, p < .001). Dit betekent dat mensen die het dagboek gebruikten meer PEOU ervaarden dan mensen die het dagboek niet gebruikten.
Er is in de tweede regressieanalyse geen relatie gevonden tussen PEOU en de gedragsintentie als er wordt gecontroleerd voor PU en technofobie (t(58) = -0.29, p = .770). Wel is een positieve relatie gevonden tussen de controlevariabele gebruik en gedragsintentie (t(58) = 3.84, p < .001). Dit betekent dat mensen die het dagboek gebruikten een grotere intentie hebben om dit te (blijven) gebruiken dan mensen die het dagboek niet gebruikten.
Op basis van deze resultaten uit de twee regressieanalyses van hypothese 1 wordt er niet voldaan aan de voorwaarden voor een mediatie-effect. Dit wordt bevestigd door dat het indirecte effect van technofobie op de gebruiksintentie, gemedieerd door PEOU, niet significant is (β = 0.003, BCa 95% CI [-0.036, 0.043]. De relatie tussen technofobie en gedragsintentie wordt niet gemedieerd door PEOU. Hypothese 1 wordt niet ondersteund.
Het is essentieel dat het betrekken van het eigen sociale netwerk om berichten in het digitale dagboek te schrijven, gemakkelijk is toe te passen
Voor hypothese 2 werd in de eerste regressieanalyse geen relatie gevonden tussen technofobie en PU (t(60) = 1.34, p = .186). Er is wel een significante positieve relatie gevonden tussen de controlevariabele gebruik en PU (t(60) = 3.81, p < .001). Dit betekent dat mensen die het dagboek gebruikten meer PU ervaarden dan mensen die het dagboek niet gebruikten. Er is in de tweede regressieanalyse een positieve relatie gevonden tussen PU en de gedragsintentie als er wordt gecontroleerd voor PEOU en technofobie (t(58) = 5.81, p < .001). Dit betekent dat mensen die meer PU ervaarden ook een grotere gebruiksintentie hadden dan mensen die minder PU ervaarden.
Op basis van de resultaten uit deze twee regressieanalyses van hypothese 2 werd ook hier niet voldaan aan de voorwaarden voor een mediatie-effect. Dit werd bevestigd door dat het indirecte effect van technofobie op de gebruiksintentie, gemedieerd door PU, niet significant is (β = 0.10, BCa 95% CI [-0.058, 0.312]. De relatie tussen technofobie en gedragsintentie werd niet gemedieerd door ·. Hypothese 2 wordt niet ondersteund. Ook de relatie tussen technofobie en gedragsintentie werd niet gemedieerd door PEOU of PU.
Tot slot zijn er geen significante verschillen gevonden tussen gebruikers en niet-gebruikers.
Discussie
Het Post-IC dagboek is een geïntegreerde interventie in de persoonsgerichte zorg. Naasten en IC-professionals kunnen immers samen schrijven in het digitale dagboek, waarbij de berichten bijdragen aan een persoonlijke beleving en beschrijving van de eigen situatie in de zorg en het hersteltraject van de patiënt. Hierdoor kunnen naasten nabijheid en alternatieve communicatie met hun geliefde ervaren.
De eerste ervaringen en de evaluatie van naasten in het gebruik van het Post-IC dagboek blijken positief te zijn. Het is essentieel dat het betrekken van het eigen sociale netwerk, bijvoorbeeld door het uitnodigen van familie en vrienden om berichten in het digitale dagboek te schrijven, gemakkelijk toe te passen is. Deze sociale steun en een handelingsperspectief in emotioneel stressvolle situaties kan helpend zijn in de verwerking van een ingrijpende gebeurtenis zoals een IC-opname. De positieve ervaringen van gebruikers kunnen worden gedeeld met mensen die het dagboek (nog) niet gebruiken, om te zorgen dat zij dit ook gaan gebruiken.

De vraagstelling van dit onderzoek was of de negatieve relatie tussen technofobie en de gebruiksintentie voor het Post-IC dagboek van naasten van voormalig IC-patiënten gemedieerd wordt door PEOU (hypothese 1) en PU (hypothese 2). Voor beide hypothesen is geen steun gevonden. De verwachte negatieve relaties tussen technofobie en de waargenomen bruikbaarheid en het gebruikersgemak werd niet gevonden, evenals de verwachte positieve relatie tussen het gebruikersgemak en de gebruiksintentie. De positieve relatie tussen de bruikbaarheid en de intentie om het Post-IC dagboek te gebruiken werd wel gevonden. Dit komt overeen met de veronderstelling van het Technology Acceptance Model (TAM) model dat PU direct is gerelateerd aan gebruiksintentie (Davis, 1989; Holden & Karsh, 2010). De hoge beoordeling van de ervaren bruikbaarheid van het Post-IC dagboek stimuleert dus de intentie om het te blijven gebruiken.
De verwachte positieve relatie tussen PEOU en de intentie om het Post-IC dagboek te gebruiken is niet bevestigd. Dit komt niet overeen met de veronderstelling van het TAM (Davis, 1989) en eerder onderzoek (Melas, et al., 2011). Yousafzai, Foxall en Pallister (2007) beschrijven in hun meta-analyse over het TAM dat PEOU op de korte termijn en de lange termijn een verschillend effect heeft. Het directe effect van PEOU op gedragsintenties is sterker in de vroege stadia van leren en gedrag, waarbij meer ervaring leidt tot een indirect effect via PU. Wanneer mensen op basis van hun ervaring een hoog waargenomen gebruiksgemak ervaren, vinden zij de technologie dus nuttiger dan wanneer zij geen ervaring hebben. Bijna zeventig procent van de deelnemers heeft al ruime ervaring met het gebruik van het Post-IC dagboek. Dit verklaart dat het directe effect van PEOU op gedragsintenties minder sterk is, waardoor PU belangrijker wordt.
Uit Tabel 1 blijkt dat zowel PEOU als PU significant hoog en positief zijn gecorreleerd met gebruiksintentie, wat multicollineariteit suggereert. Hier zijn bij het controleren van de assumpties echter geen aanwijzingen voor gevonden. Een gevolg voor de regressieanalyse is wel dat PU dominanter is en PEOU kan overstemmen.
Tot slot is er geen steun gevonden voor de negatieve relatie tussen technofobie en PEOU en PU. Dit kan verklaard worden doordat de deelnemers weinig technofobie ervaren (1.89 op een 5-puntsschaal). Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers 51 jaar is. Technofobie komt significant vaker voor bij mensen ouder dan zestig dan bij mensen onder de vijftig jaar (Hogan, 2008).
Beperkingen van het onderzoek
Ondanks de gedegen opzet van de studie en de zorgvuldige uitvoering, zijn er enkele beperkingen te benoemen. Ten eerste, er is gebruik gemaakt van een online vragenlijst methode. Naasten met een hoge mate van technofobie zijn echter geneigd om interactie met technologie zoveel mogelijk te beperken, waardoor deze groep ondervertegenwoordigd kan zijn in deze studie. Een papieren vragenlijst als alternatief aanbieden kan ondersteunend zijn om meer respondenten voor de studie te werven.
Ten tweede, ondanks de gewaarborgde anonimiteit en het benadrukken dat alle antwoorden ‘juist’ zijn, kunnen sociaal wenselijke antwoorden niet uitgesloten worden.
Ten derde, door het cross-sectionele onderzoeksdesign kan geen causaliteit vastgesteld worden. Op basis van het TAM was de veronderstelling dat PEOU en PU het gebruik van het Post-IC dagboek veroorzaken. De relatie tussen PEOU en de gebruiksintentie kan echter ook andersom werken. Als naasten het Post-IC dagboek al gebruiken en een hoge gebruiksintentie hebben, beoordelen zij het Post-IC dagboek wellicht positiever dan wanneer zij geen hoge gebruiksintentie hebben. Om hier meer inzicht in te verkrijgen kan er longitudinaal onderzoek worden uitgevoerd met meerdere meetmomenten – bijvoorbeeld bij ontvangst van het dagboek, twee weken na ingebruikname en zes weken na ingebruikname van het dagboek. Op deze manier wordt inzichtelijk hoe de gebruikerspercepties en gebruiksintenties zich ontwikkelen over tijd en wat de richting van eventuele relaties is.
Praktische relevantie
IC-professionals kunnen het Post-IC dagboek aan naasten aanbieden en hen stimuleren dit te gaan gebruiken door de focus te leggen op het nut van de interventie. Hierdoor kan de gebruiksintentie bij naasten toenemen. Bij de implementatie van het Post-IC dagboek is het daarnaast belangrijk het gebruiksgemak in het oog te houden door regelmatig feedback te vragen op de toepasbaarheid. Door het Post-IC dagboek te ontwikkelen op basis van deze feedback kan het waargenomen gebruiksgemak verder stijgen. Het resultaat van dit kleinschalige onderzoek biedt perspectief voor de implementatie van het Post-IC dagboek op Nederlandse IC-afdelingen in de komende jaren. Vervolgonderzoek is nodig om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het Post-IC dagboek in het verminderen van gezondheidsbeperkingen van PICS en PICS-F bij voormalig IC-patiënten en hun naasten.
Conclusie
Naasten van IC-patiënten beoordeelden het Post-IC dagboek hoog op waargenomen gebruiksgemak en bruikbaarheid en zij rapporteerden overwegend een hoge intentie om het te (blijven) gebruiken. De angst voor technologie, zowel direct als indirect, speelde geen rol bij de intentie om het PostIC dagboek te gebruiken, naasten ervaarden een lage mate van technofobie. Het digitale Post-IC dagboek is daarom een waardevolle toevoeging aan bestaande interventies om de emotionele impact van een IC-opname te verminderen.
Beeld: sfam_photo/shutterstock.com