
Het boek van Christiaan Vinkers heeft een heldere boodschap: burn-out bestaat niet. Daarmee is Vinkers schatplichtig aan het adagium van wetenschapsfilosoof Ludwig Wittgenstein: ‘Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.’ Kunnen we inderdaad niet spreken van burn-out en moeten we daarover dan maar zwijgen? En wat is dan het alternatief, waar moeten we het dan wel over hebben? Daarover is Vinkers ook heel duidelijk: over stress. In zijn ogen is burn-out namelijk niks anders dan het eindstadium van stress.
Laat ik echter beginnen met een compliment. Het vlot geschreven boek is een welkome bijdrage aan de maatschappelijk discussie over burn-out vanwege de kritische toon en het ontzenuwen van een aantal mythes, zoals de veronderstelde burnout-epidemie. Het is interessant te lezen hoe een hoogleraar psychiatrie, gespecialiseerd in stress en veerkracht, aankijkt tegen een fenomeen dat de gemoederen in Nederland – en daarbuiten – al meer dan dertig jaar bezighoudt.
‘Wet van behoud van gezeur’
Het boek bestaat uit vier delen. In het eerste deel wordt ingegaan op de geschiedenis en opkomst van burn-out. Vinkers betoogt enerzijds – terecht – dat zoiets als burn-out er altijd al was, zij het onder een andere benaming, zoals neurasthenie of managerziekte. Anderzijds geeft hij een weinig bevredigende verklaring voor de paradox dat het objectief steeds beter met ons gaat, terwijl we ons subjectief steeds slechter lijken te voelen. Volgens hem komt dat door ‘de wet van het behoud van gezeur’. Dat lijkt me nét wat te makkelijk omdat het voorbijgaat aan socioculturele veranderingen zoals individualisering.
Het tweede deel vormt in feite de kern van het boek waarin de belangrijkste argumenten worden geleverd waarom burn-out niet bestaat. Vinkers maakt korte metten met de ‘onzinnige term’ burnoutklachten want niemand weet immers precies wat dat zijn, getuige het feit dat er meer dan honderd definities bestaan. Nu is het inderdaad zo dat de geleerden het niet eens zijn over dé definitie van burn-out. Daar staat tegenover dat in circa negentig procent van het onderzoek van dezelfde vragenlijst gebruik wordt gemaakt. De soep wordt dus lang niet zo heet gegeten als die door Vinkers wordt opgediend.
Het klopt ook niet dat een score op die vragenlijst niets zegt, zoals Vinkers beweert. Zo blijkt uit grootschalig Fins bevolkingsonderzoek dat een hoge burnoutscore toekomstige arbeidsongeschiktheid en zelfs mortaliteit voorspelt. Hij heeft natuurlijk wel een punt dat je aan de hand van enkel een vragenlijst niet kunt bepalen of iemand last van burn-out heeft of niet. Voor psychologen is dat uiteraard gesneden koek. Niet alleen is het volgens Vinkers onzinnig van burnoutklachten te spreken maar bestaat ook de diagnose burn-out niet. Dat klopt omdat burn-out niet is opgenomen in de dsm, en dan bestaat het volgens psychiaters niet. Maar – wederom – dat is wel wat ál te gemakkelijk. Zo is burn-out sinds 2021 wél opgenomen in de International Classification of Diseases (icd) van de who, zij het op een halfslachtige manier, als occupational phenomenon in plaats van disease.
Ook hebben artsen en psychologen in Nederland een multidisciplinaire richtlijn samengesteld waarin diagnostische criteria voor burn-out staan. Deze initiatieven laten zien hoe er met het probleem wordt geworsteld. Ja, er bestaat geen internationale consensus over dsm-criteria voor burn-out, al wordt er wel over gediscussieerd in de kolommen van sommige psychiatrische tijdschriften. Tegelijkertijd rammelen veel mensen aan de poorten van de gezondheidszorg voor behandeling van psychische klachten waarop volgens veel psychologen en artsen het label ‘burn-out’ kan worden geplakt. Maar zonder een officiële dsm-diagnose blijven die deuren dicht en wordt mensen met serieuze klachten een bewezen effectieve behandeling voor burn-out (want die is er) onthouden. Velen zoeken dan ook hun heil elders, zodat er een bloeiende burnoutindustrie is ontstaan. Vinkers deed zich voor als een overwerkte manager en vroeg via e-mail aan een aantal hulpverleners naar hun aanpak om burn-out te behandelen. Het is vermakelijk – maar ook wel droevig – te lezen met welke ‘magische oplossingen’ deze ‘allesweters en kwakzalvers’ op de proppen kwamen.
Semantische truc
Het derde deel gaat over het alternatief dat Vinkers aanreikt voor het vermaledijde burnoutconcept. En dat valt helaas wat tegen. Uitgangspunt is dat stress bij het leven hoort, of zoals hij het formuleert met een knipoog naar Descartes: ‘stresso ergo sum; ik stress dus ik besta’. Alles draait om het handhaven van een dynamisch evenwicht (‘balans’) in een continu veranderende omgeving. Meestal gaat dat goed, maar door externe druk of gebrek aan interne weerstand (‘veerkracht’) kan een kantelpunt worden overschreden (‘disbalans’) waardoor stressklachten optreden. En dat is dan wat gemelijk onder burn-out wordt verstaan. Zo simpel is het. Of toch niet helemaal? Vinkers legt helder uit hoe stress werkt met aandacht voor de biologie, psychologie en omgeving en hoe dat allemaal op elkaar inwerkt. Daar is geen speld tussen te krijgen. Maar het lijkt er sterk op dat er een semantische truc is uitgehaald; wat tot nu toe burn-out werd genoemd wordt heet nu stress. Winstpunt is hooguit dat er een redelijk consistent verhaal aan ten grondslag ligt, maar dat is niet nieuw en eerder verteld. Vinkers gaat niet of nauwelijks in op de aard en specificiteit van stressklachten; eveneens blijft onduidelijk hoe en wanneer je dat kantelpunt kunt vaststellen. Kortom, ik heb het gevoel dat we niet erg veel zijn opgeschoten wanneer ‘ik heb last van burn-out’ wordt vervangen door ‘ik heb last van stress’.
In het vierde en laatste deel stelt Vinkers zichzelf een onmogelijke opgave, wat hijzelf trouwens ook toegeeft. Nadat hij het begrip burn-out vakkundig heeft afgebrand, probeert hij aan het eind van het boek een aantal handreikingen te doen om datgene te voorkomen waarvan hij vindt dat het niet bestaat. Waarschijnlijk omdat dit nu eenmaal zo hoort in een boek over burn-out, al is dat niet erg consequent. Als verklaard tegenstander van lijstjes met open-deur-achtige tips & tricks – hierin voel ik met hem mee – laat hij het bij een aantal algemene aanbevelingen. Op zich niet onzinnig, maar ik mis de empirische onderbouwing van zoiets als ‘denk na over je eigen levensverhaal’ of ‘accepteer onzekerheid’. Hier tapt Vinkers niet zozeer uit het wetenschappelijk vaatje maar is hij de praktiserende psychiater die, ongewild, toch weer in de buurt van komt bij datgene waar hij juist van weg wil blijven.
Met In de ban van burn-out heeft Vinkers met veel kennis van zaken een prettig lezend, provocatief boek geschreven. Er worden reële problemen met het burnoutconcept aangekaart en er sneuvelen tal van heilige huisjes. En dat is goed. Dat Vinkers in zijn jeugdige enthousiasme soms wat ongenuanceerd is zij hem vergeven, dat zet de discussie op scherp. Helaas is zijn alternatief, de stressbenadering, onbevredigend omdat het erop lijkt dat Vinkers de duivel met Beëlzebub heeft uitgedreven.
Wilmar Schaufeli is emeritus-hoogleraar arbeids- en organisatiepsychologie aan de Universiteit Utrecht en Leuven University. E-mail: w.schaufeli@uu.nl.
‘Stresso ergo sum; ik stress dus ik besta’