’s Ochtends stroomt de nip-kantine vol met studenten, die deze dag benutten om hun kennis te verdiepen en om te netwerken. Zo ook de Russische Julia Khlestova. Ze is al ver gevorderd in de studie Klinische Psychologie, met als specialisatie Volwassenen & Ouderen, maar verwacht desalniettemin dat de dag haar nieuwe inzichten zal bieden.
Ze gaat naar de workshops over E-mental Health en Verslavingspsychologie, en na de lunch naar die over Medische Psychologie en Behandelingen in de toekomst. Andere workshops waar de studenten vandaag hun licht kunnen opsteken gaan over Forensische Psychologie, Promoveren, k&j Neuropsychologie, Revalidatie, Ouderenpsychologie en Psychofarmaca.
E-mental Health
In zijn workshop vraagt drs. Michael Milo (adviseur bij Stichting E-hulp.nl) zich af of de ggz eigenlijk wel klaar is voor eHealth. Hij is erg enthousiast, maar beseft dat er bij behandelaars nog een aantal obstakels op de weg naar toepassing liggen.
‘We weten nog niet goed wat E-mental Health is en hoe hulpverleners ermee om moeten gaan,’ stelt hij. ‘Hoe werkt het bijvoorbeeld voor verschillende doelgroepen? Hoe zit het qua evidence based? Wat is erop aan te merken? Gaat het persoonlijk contact bijvoorbeeld niet verloren? Of wordt de psycholoog erdoor vervangen op den duur?’
E-mental Health is alleen effectief als het een mix is tussen face-to-facecontact aangevuld door digitaal contact, legt Milo uit. Als het goed wordt toegepast, kan het tot meer tevredenheid bij de cliënt leiden. En daar spint de psycholoog ook weer garen bij natuurlijk. De cliënt heeft het voordeel dat hij in zijn eigen tijd aan de therapie kan werken en dingen rustig kan teruglezen in zijn dossier. Een één-op-éénsituatie kan soms intimiderend zijn: iemand vraagt iets en je moet meteen antwoord geven. Bij E-mental Health is die druk minder aanwezig. Daarbij is het kosteneffectief. Dat zien ook de zorgverzekeraars in; die korten psychologen nu al die het niet in hun praktijk aanbieden (met name voor angst en depressie). Nu is dat nog zo’n 5%, maar volgens Milo zal dat rap oplopen tot misschien wel 30%.
Milo stelt dat E-mental Health nog volop in ontwikkeling is. ‘Het heeft de toekomst. De veranderingen zullen ingrijpend zijn, en als men niet mee verandert, is over tien jaar een derde van de ggz weg. De evidentie is er nu eenmaal dat E-mental Health werkt.’
Psychologen zullen zich dus moeten aanpassen: ‘De fout bij de vroege online hulpverlening was dat we digitaal gingen maken wat we altijd analoog hadden gedaan,’ schetst Milo. ‘We hebben toen alles tekstueel gedaan, maar je moet je richten op verschillende typen mensen. Sommigen zijn bijvoorbeeld associatief ingesteld en hebben meer baat bij serious gaming. Dat is iets wat nu enorm wordt ontwikkeld.’
‘En kijk uit met e-mailen,’ waarschuwt hij ten slotte. ‘De kortste weg naar een misverstand is iemand een e-mail sturen.’ Vandaar dat hij ook nadruk legt op schriftelijke taalvaardigheden en verstand van online communicatie. Een verkeerde (of juist afwezige) emoticon kan de betekenis van een bericht al radicaal veranderen.
Studente Julia Khestova vond Milo’s verhaal boeiend. ‘Al klonk het niet als iets heel nieuws, en eigenlijk moet het al bekend zijn bij iedereen. E-mental Health wordt al veel gebruikt in de verpleging. Met tablets bijvoorbeeld. Voor ouderen die niet zo mobiel zijn, kan een tablet met één knop uitkomst bieden.’
Ze vindt wel dat er meer gezegd had mogen worden over de mogelijkheden van chat- en Skype-therapie. Voor bepaalde (high functioning) doelgroepen biedt dat volgens haar veel mogelijkheden. Ook miste ze een stukje over E-mental health in een eenmanspraktijk. Hoe pak je bijvoorbeeld de aanschaf van een dure beveiligde digitale omgeving aan als je niet in een instelling werkt die daar budget voor kan maken?
Milo beantwoordt haar vraag: ‘Er onstaan Facebook-achtige platforms waar je voor 40 euro per maand gebruik van kan maken. Dan ben je als behandelaar in principe morgen al online.’
Verslaving als ervaring
Dick Trubendorffer mag dan al achttien jaar clean zijn, hij straalt nog altijd rock ’n roll uit, met zijn grijze kuif en cowboylaarzen. Als een open man staat hij voor de studenten met zijn indringende blik en vertelt zonder omwegen wat zijn verleden als verslaafde met hem gedaan heeft, en hoe hij zijn (zelf)kennis tegenwoordig als ervaringsdeskundige inzet in de verslavingszorg.
‘Ik was verslaafd aan alcohol en cocaïne,’ begint hij, ‘en ben uiteindelijk clean geworden na behandeling in de vs. Daarvoor had ik het bij de Jellinek geprobeerd, maar dat werd niks. Ervaringsdeskundigheid was toen nog geen onderdeel van de zorg, de geesten waren er niet rijp voor. Ik voelde geen contact, en dat is wel essentieel. Daarom wil ik jullie meegeven dat de bottom line in de behandeling van psychopathologie is: contact leggen met de cliënt, zodat die niet het gevoel heeft alleen te zijn. En als het nodig is moet je ook kunnen zeggen: “Je lult maar wat”. Maar dat kan alleen als je authentiek bent, want een verslaafde prikt zo door je heen. Die kijkt je in de ogen en ziet binnen een seconde of jij hem kan helpen of niet.’
Daarom moet een goede behandelaar inzicht hebben in zijn of haar eigen wordingsgeschiedenis. Iedereen heeft te maken gehad met verlies of rouw. Hoe ben je daarmee omgegaan, hoe heb je dat verwerkt? Heb je het wel verwerkt? Zo nee, dan beveelt Trubendorffer aan om in supervisie of in therapie te gaan. ‘Iedereen hier heeft al een of andere persoonlijke worsteling meegemaakt,’ spreekt hij de zaal toe. ‘Daar moet je zicht op hebben, en een authentieke mening over jezelf ontwikkelen. Dat is het moeilijkste wat je in dit leven kunt doen, maar het moet op den duur een gewoonte worden, want dat neem je mee de behandelkamer in. ’
Daarnaast moet je volgens de ex-verslaafde een mening over je omgeving ontwikkelen, en daar proactief in zijn. ‘Het is moeilijk om in deze samenleving geestelijk gezond te blijven,’ aldus Trubendorffer, ‘omdat je steeds verkeerde informatie en prikkels krijgt. Laatst liep ik met mijn kind door een tankstation, staan we recht voor een schap vol met porno. Daar vraag je niet om, maar je wordt er wel mee geconfronteerd. Je moet daar een mening over ontwikkelen en die ook uitdragen. Dat is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep: bewust over jezelf en de samenleving zijn. Probeer dus een bril op te zetten waarmee je door de misleiding in de maatschappij heen kan kijken.’
Dan confronteert hij de groep van zo’n vijftig studenten met enkele moeilijke vragen.
‘Wie is hier alcoholverslaafd? Wie is er seksverslaafd?’
Twee meisjes steken aarzelend hun vinger op. Eentje heeft in het verleden regelmatig teveel gedronken, de ander kon niet zonder seks.
‘En wie rookt er hier?’
Tien tot vijftien vingers gaan omhoog.
Trubendorffer: ‘Dat durven jullie wel toe te geven, maar ik weet zeker dat er onder jullie meer zijn die ook met alcohol- en seksproblemen kampen. Als je dat hier al niet kunt toegeven, hoe wil je dan straks een cliënt gaan helpen?’
Dan krijgt hij wat tegengas. ‘We zijn studenten, we horen in deze periode veel te drinken en te experimenteren,’ klinkt het.
En: ‘We zitten hier in een groep met veel onbekenden, zoiets geef je eerder in een één-op-éénsituatie toe.’
Wel geven veel aanwezigen toe dat ze in enige vorm van supervisie of therapie zitten. Dat vindt Trubendorffer ‘een zeer geruststellende gedachte’.
Betweterig
Trubendorffers pleidooi voor meer ervaringsdeskundigheid in de verslavingszorg stuit ook op weerstand bij de academisch opgeleide jonge psychologen. Deelnemer Daniël Tempelman, sinds ongeveer een jaar werkzaam als groepsleider in een verslavings-instelling, geeft van achter uit de zaal te kennen dat hij binnen zijn team regelmatig botst met een collega die ervaringsdeskundige is. Daarop volgt een discussie waarin veel studenten aangeven dat ze hun specifieke academische kennis minstens even waardevol achten als ervaring met verslaving.
‘Ik zit niet altijd op één lijn met die collega,’ vervolgt Tempelman na afloop van de workshop, ‘omdat hij het gevoel heeft dat hij een speciaal lijntje met de cliënt heeft, die anderen binnen het team niet zouden hebben. Dat komt door zijn eigen ervaringen, maar het komt soms betweterig over.’
Tempelman kan zich voorstellen dat dit een probleem is dat vaker voorkomt binnen teams met dezelfde samenstelling. Meer en betere communicatie is dus geboden. ‘Die collega geeft mij het idee van “jullie moeten maar leren hoe het werkt”,’ gaat Tempelman verder, ‘terwijl ik juist ook veel kwaliteiten en kennis heb die ik kan inzetten.’
‘Ik vind hem erg waardevol binnen het team,’ aldus Tempelman. ‘Hij heeft gedurfde ideeën en hij prikt er meteen doorheen als een cliënt gebruikt. We zouden veel van elkaar kunnen leren en daarom is het goed dat we in hetzelfde team zitten, maar misschien ligt het ook wel voor een deel aan mij. Ik durf blijkbaar niet altijd te zeggen wat ik vind, en dan blijven dingen hangen. Dat is iets waar ik nog in moet groeien.’