Het congres Werkgeheugenproblemen bij kinderen en adolescenten vond plaats in de Jaarbeurs in Utrecht op 1 april 2014. Dit congres was vooral bedoeld voor kinder- en jeugdpsychologen, (ortho)pedagogen, klinisch psychologen, therapeuten, psychiaters, intern begeleiders, onderwijsbegeleidingsdiensten en remedial teachers – een gemêleerd publiek dat vrijwel alleen uit vrouwen bestond. Zeven verschillende sprekers belichtten elk in 45 minuten hun visie op het fenomeen werkgeheugen.
De ochtend begon met een inleiding door dagvoorzitter Berrie Gerrits, psycholoog-psychotherapeut big, onderzoeker aan het onderzoeksinstituut Brainclinics. Ook werkt Gerrits in een eigen praktijk en is hij mede-eigenaar van LerendBrein. Vervolgens werd de dag even op scherp gezet door Paul Eling, universitair hoofddocent aan de vakgroep Neuro- en Revalidatiepsychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen met een kritische lezing getiteld ‘Wat is het werkgeheugen en is het te trainen?’
Daarna was weer het woord voor Gerrits die toelichtte welke rol het werkgeheugen speelt bij de ontwikkeling en bij stoornissen. Vervolgens werden drie trainingen gepresenteerd: Cogmed (Sammy Roording), Braingame Brian (Pier Prins) en Jungle Memory (Berrie Gerrits). De dag eindigde met de vertaling naar de praktijk. Mariët van der Molen lichtte toe wat leerkrachten kunnen doen op het gebied van werkgeheugen. Wijnand Dekker sloot het congres af met enkele praktijkvoorbeelden.
Werkgeheugen
Veertig jaar terug introduceerden de Engelse geheugenpsychologen Baddeley en Hitch (1974) hun invloedrijke werkgeheugenmodel. In dat model beschrijven ze meerdere opslagplaatsen voor het kortetermijngeheugen (slave systems) die interacteren met een centraal controlesysteem (central executive). In het werkgeheugen wordt informatie opgeslagen en gelijktijdig bewerkt. Het is betrokken bij visuele taken, taalverwerking, besluiten nemen en reageren – kortom, bij al ons gedrag dat niet automatisch verloopt. Een goed werkgeheugen is van belang voor het kunnen reguleren van gedrag.
Uit onderzoek blijkt dat het functioneren van het werkgeheugen een betere voorspeller voor latere schoolprestaties is dan een iq-score (Alloway & Alloway, 2010). Problemen met het werkgeheugen zijn kenmerkend voor een groot deel van kinderen met adhd, ass, dcd, dyslexie en dyscalculie. Maar ook in niet-klinische populaties komen werkgeheugenproblemen voor. Het zou ideaal zijn als we ons werkgeheugen konden verbeteren.
Paul Eling gaf een aantal handvatten voor het beoordelen van werkgeheugentrainingsprogramma’s: kijk goed naar wat er wordt geleerd en wat wordt bedoeld met capaciteit vergroten (meer, langer, sneller, minder interferentie en/of betere concentratie), naar hoe dit wordt gedaan, voor wie het geschikt is, of het generaliseerbaar is en of dit effect blijft bestaan.
Oefenen helpt, zo ging Eling verder, maar helpt het ook buiten de geoefende taak en is het effect duurzaam? Het Hawthorne-effect refereert aan het effect van een interventie op een onderzochte persoon, dat uitsluitend te wijten is aan het feit dat deze aan een onderzoek meedoet. Belangrijk is om te weten of er vooruitgang is op andere taken en tests die ook een beroep doen op het werkgeheugen. Training helpt altijd, maar helpt het beter dan placebo? Daartoe is dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek noodzakelijk, aldus Eling. Bij behandelonderzoek is het niet voldoende om een nieuw middel aan een aantal patiënten te geven om te kijken of het helpt. Er moet een controlegroep zijn die een niet-werkzaam geneesmiddel krijgt. Beide groepen mogen bovendien niet weten wat ze krijgen.
Cogmed
Na deze kritische noot over werkgeheugentrainingen mocht klinisch neuropsycholoog Sammy Roording, als onderzoeker verbonden aan Karakter Kinder- en jeugdpsychiatrie, het spits afbijten met de training Cogmed. Deze training duurt vijf weken, vijf dagen per week gedurende twintig minuten tot driekwartier per dag. De training bestaat uit verschillende onderdelen zoals de ruimtekubus, cijferspelen en draaischijf. Bij de ruimtekubus zie je bijvoorbeeld een groene kubus, waarvan steeds verschillende zijden oplichten. Deze dien je te onthouden en na te klikken. De onderdelen zijn grafisch mooi weergegeven, maar bevatten geen spelelement; op den duur zullen kinderen dit vermoedelijk als saai ervaren. Cogmed kent vier verschillende versies: voor vier- tot zevenjarigen jarigen, zeven- tot zeventienjarigen (twee versies) en vanaf achttien jaar.
Roording gaf eerlijk de teleurstellende resultaten van de onderzoeken weer. De Cogmed-training blijkt niet effectiever dan een placebobehandeling. Ondanks dit teleurstellende resultaat was haar klinische ervaring met het programma positief.
Braingame Brian
Daarna was de beurt aan Pier Prins, hoogleraar Klinische Kinder- en Jeugdpsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Opvallend was dat zijn onderzoek, dubbelblind met placebogroep, methodologisch beter in elkaar zat. Braingame Brian is een executieve functietraining met spelelementen voor kinderen van acht tot twaalf jaar met ad(h)d. Naast het werkgeheugen worden in deze training ook twee anderen executieve functies getraind: inhibitie en cognitieve flexibiliteit.
Wat deze training anders maakt dan de andere trainingen, is dat de trainingstaken onderdeel zijn van een spelwereld. Braingame Brian gaat over een jongen, Brian, die leeft in een virtuele wereld. Hij verhuist met zijn ouders en broertje naar een nieuw dorp om in een groter huis te gaan wonen. In dat dorp kijken alle inwoners een beetje boos en is hun huis vervallen. Brian houdt van uitvindingen en bouwt zijn robot Ed, die hem helpt met het uitvinden van allerlei dingen om de dorpsbewoners gelukkiger te maken. Door een trainingselement goed te volbrengen verschijnt er een uitvinding. Deze is als beloning letterlijk te zien in het spel, bijvoorbeeld een postsorteermachine.
Braingame Brian laat zien dat prestaties op executieve functies kunnen verbeteren door training. Uit het onderzoek komen zowel specifieke trainingseffecten als non-specifieke behandeleffecten naar voren (Dovis et al., 2014). Deze effecten zijn ook op langere termijn vastgesteld (drie maanden). En gamificatie verhoogt de motivatie om executieve functietaken te doen en vergroot het trainingseffect. Voor de toekomst dient de geheugentaak zo geprogrammeerd te worden dat het spel meer lijkt op werkelijke situaties, zodat de trainingseffecten ook te zien zijn in het dagelijks leven.
Jungle Memory
Toen was het weer de beurt aan Berrie Gerrits. Bij de start van zijn praatje gaf hij aan dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar Jungle Memory en dat de kwaliteit van het onderzoek niet al te best is. Jungle Memory is de jongste training van de drie. De drie executieve functietaken (verwerkingssnelheid, weerstand tegen interferentie en complexe spantaken) worden getraind door een drietal taakjes te doen. Er is geen spelwereld om heen, zoals bij Braingame Brian. Je ziet een simpel scherm met bijvoorbeeld negen vakjes met daarin letters. Kinderen moeten onthouden op welke plek de letters staan. Om de taak een beetje leuk te maken ziet de taak er vrolijk uit (veel kleuren) en staat er een afbeelding van een aapje (logo van Jungle Memory) naast de taak afgebeeld.
Deze training duurt langer (acht weken), maar de tijd per dag die de kinderen eraan moeten besteden is korter (vijftien tot twintig minuten). De training is bedoeld voor kinderen vanaf zeven jaar met werkgeheugen- en leerproblemen. De sporadische onderzoeken naar deze training hadden geen controlegroep en geen follow-up. Er dient verder onderzoek gedaan te worden naar Jungle Memory.
Naar de praktijk
Na een onderdompeling in de drie trainingsprogramma’s neemt Mariët van der Molen, universitair docent bij de vakgroep Klinische Ontwikkelingspsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, het woord. Speels laat zij ons voelen hoe het is om een zwak werkgeheugen te hebben. We doen met de hele congreszaal een bestaande werkgeheugentaak. Van der Molen leest een aantal zinnen op, wij dienen daarna te beoordelen of een zin waar is of niet en tegelijkertijd moeten we het laatste woord onthouden. Na de laatste zin is het de bedoeling alle laatste woorden achter elkaar op te noemen. Zo illustreert Van der Molen hoe je het werkgeheugen kan meten. Mensen die werkzaam zijn in het onderwijs krijgen handvatten aangereikt waarmee zij aan de slag kunnen. Zoals: zorg voor structuur zowel schriftelijk als mondeling, gebruik korte zinnen, herhaal en check.
Hierna neemt Wijnand Dekker, gz-psycholoog, orthopedagoog, onderwijsadviseur en directeur van Dekker & Dooyeweerd in Ede, ons mee naar de schoolbanken. Dekker geeft voorbeelden van hoe wij meer mét kinderen kunnen praten dan óver kinderen praten. Hij stelde bijvoorbeeld de volgende vraag aan kinderen: ‘Je eigen naam schrijven, hoe onthoud je hoe dat moet?’ Waarop een kind antwoordde: ‘Door op mijn stoel te kijken natuurlijk en dan stop ik het steeds in mijn hoofd.’ Dekker geeft ons mee: bied structuur, blijf oefenen en voorkom overbelasting.
Afsluiting
Na deze ietwat té volle informatieve dag is mijn werkgeheugen overbelast. Het congres had een goede opbouw van heel breed naar steeds specifieker met praktijkvoorbeelden. Het mooie was dat de onderzoekers zich kritisch opstelden. Te merken was dat het publiek dit deels jammer vond en had gehoopt te horen welke training de beste zou zijn. Mij is des te meer duidelijk geworden dat de kennis over het werkgeheugen en de werkgeheugentrainingen nog heel basaal is. Ondanks dat er nu veertig jaar onderzoek naar wordt gedaan.
De eerder gestelde vraag blijft wat mij betreft onbeantwoord: is het werkgeheugen te trainen en zorgt dit voor een blijvende verandering in de plasticiteit van de hersenen? Dit zorgt voor een onbevredigend gevoel. Interessant blijft dat clinici verbetering zien op individueel niveau. De vraag is of het werkgeheugen van deze kinderen daadwerkelijk vooruitgaat. Of zien de werkgeheugentrainers slechts het gevolg van oefening baart kunst? Dat de kinderen vooruitgaan op de taak die zij veel hebben geoefend.
De bezoekers gaan, net als ik, met gemengde gevoelens naar huis. Enerzijds is er veel kennis opgedaan, anderzijds geeft het onderzoek nog geen eenduidige antwoorden over de mate van effectiviteit en generaliseerbaarheid van werkgeheugentrainingen naar het dagelijkse leven.