Uit mijn eigen conservatoriumtijd herinner ik mij nog levendig hoe ik tijdens een van de examens forse kritiek kreeg op het feit dat ik mijn zenuwen ‘niet onder controle had’. Over podiumangst werd niet gesproken. Je was ‘ zenuwachtig’, de een wat meer dan de ander. Gelukkig leven we inmiddels in andere tijden en blijkt het onderwerp steeds meer bespreekbaar. De wetenschappelijke kennis groeit en we hebben een ‘muziekpoli’ in Leiden voor onderzoek op dit terrein.
Podiumangst is een buitenbeentje en een relatieve nieuwkomer binnen de psychologie. Als is het maar vanwege het feit dat je het als behandelaar moet classificeren als sociale fobie terwijl het contextgebonden angst is. Specifieke meetlijsten om het te objectiveren bestaan niet. Podiumangst is subjectief, wordt zeer verschillend ervaren en is bovenal in principe geen stoornis maar ‘hoort erbij’ . Het hoeft zelfs geen briljante carrière of goede prestatie in de weg te staan. Martha Argerich, beroemd pianiste, braakt voor ieder optreden van de spanning. Onder de muzikanten die last hebben van podiumangst geeft 20% aan contact te hebben gezocht met een psycholoog. Het onderliggende lijden blijkt soms groot…
Podiumangst begint met een ‘prelude’ waarin de opbouw van het boek wordt gepresenteerd alsof het uit drie delen bestaat. Die vind je als lezer in de inhoudsopgave echter niet terug en dat maakt het onoverzichtelijk.
In het eerste deel wordt een heldere definitie van podiumangst gegeven en worden stressfactoren besproken die de angst instandhouden dan wel veroorzaken. In feite wordt een bio-psycho sociaal model neergezet aan de hand van vier stressfactoren: lichamelijke factoren, maatschappelijke factoren, persoonlijkheidskenmerken en last but not least de uitvoering. Ook worden verstorende gedachten en het kwetsbare lijf besproken en wordt een opmaat gemaakt naar beïnvloeding via gedachten en lichaamstechnieken. Het vertoog wordt doorspekt met levendige en humoristische verhalen van beroemde musici. Daarna volgt een intermezzo (‘deel twee’) waarin de muzikanten vertellen over hun keuzen. Het maken van goede keuzes kan een aantal problematische kanten van podiumangst oplossen.
Het derde deel begint met remedies. De keus voor de term ‘remedie’ – wat ‘hulpmiddel’ of ‘geneesmiddel’ betekent en minder zwaar klinkt als ‘behandeling’ – is aardig. ‘Muziek maken moet een natuurlijke zaak zijn en blijven’, beginnen de auteurs. Dit romantische standpunt is wat mij betreft voor discussie vatbaar. Techniek, hetzij instrumenteel, fysiek of psychologisch, speelt een zeer grote rol bij het musiceren en wordt aangeleerd. De angst dat het creatieve proces wordt verstoord door hier bewust mee te gaan werken of dingen anders te gaan leren, is mijns inziens ongegrond.
De belangrijkste remedie blijkt ‘vertrouwen in de eigen capaciteiten’. Tot slot volgt het abc van hoe om te gaan met podiumangst, geïnspireerd op het Handboek RET van Henk Herman. Het doet wat kookboekachtig aan.
Het vraagstuk wanneer hulp in te schakelen wordt voorzichtig tussen het luchtige ‘zelfhulp’-hoofdstuk en de technieken in geschoven. Er blijkt veel schroom te zijn en een grote bereidheid om ondanks forse klachten toch te blijven functioneren. Klachtgericht werken blijkt bij deze doelgroep niet vanzelfsprekend. De therapeut ‘wil vaak kijken naar achterliggende problemen’, betogen de auteurs, terwijl de hulpvraag ligt bij makkelijker voorspelen of niet kunnen studeren. Dit bevestigt teveel een clichébeeld van de psycholoog die ‘diep’ op de problemen zou willen ingaan. Waarom niet starten met klachtgericht en bij onvoldoende resultaat een inzichtgevende vervolgtherapie? Ik kan me zeker vinden in het voorstel voor een screening met een psycholoog op conservatoria.
In de technieken richten de auteurs zich op enerzijds de fysieke benaderingen en anderzijds de cognitieve benaderingen. Als cognitief gedragstherapeut had ik de gedragscomponent expliciet benoemd als derde poot. De auteurs geven namelijk vele waardevolle gedragstips in het boek (slotakkoord) waar een soort samenvatting van het boek wordt gegeven. Toch betrap ik mijzelf erop kriskras te lezen bij het taaie en wat droge stuk van behandelinterventies (ze spreken van oplossingen). De auteurs willen compleet zijn, waarbij ik me afvraag of de muzikant door de bomen het bos nog wel ziet. Van stressinoculatietraining, ontspanningsoefeningen tot Alexander-techniek, de begrippen vliegen je om de oren en het gaat maar door. Bij de nieuwe methoden volgen nog de mindfulness, neurofeedback, heartmath en andere. Het hoofdstukje Hersenwerk zweeft wat verloren tussen lichaamsgerichte technieken en nieuwe methoden in (onder andere de EMDR). De manier waarop de auteurs het belangrijke onderwerp van de kunst cq het ambacht van het goed studeren naar voren brengen in relatie tot podiumangst, is vervolgens waardevol. Er worden goede manieren om te studeren uitgelegd, aangevuld met tips.
Dit is een inspirerend, prettig geschreven boek (geschikt als leidraad voor onderwijs) dat verplichte kost zou moeten worden op alle conservatoria. Het zet aan tot zelfonderzoek en bewustwording van het onderwerp podiumangst, dat onlosmakelijk verbonden is met het beroep van muzikant/performer, en bovenal laat het de lezer verwonderd stilstaan bij de uiterst complexe prestatie die het musiceren in feite is. Wij als psychologen kunnen daar ons steentje aan bijdragen. Bij dit interessante en complexe probleemgebied zou een multidisciplinaire benadering voorop moeten staan. Evidence based behandelen lijkt nog ver weg, maar dat moet misschien maar zo blijven om de mystiek van het musiceren te behouden.
Drs. H. Delcliseur is klinisch psycholoog-psychotherapeut en is sinds 2008 verbonden aan het Rijnstate ziekenhuis. Daarnaast werkt zij in een eigen praktijk.