Om hun werk onder één noemer te brengen, heb ik naar een sleutelpassage gezocht. Die vond ik, verrassend, in het hoofdstuk over A.D. de Groot. Deze Amsterdamse hoogleraar publiceerde in 1961 zijn baanbrekende Methodologie. Een paar jaar voor de publicatie hiervan stelde hij een werkgroep samen waaraan enkele vakgenoten en ‘scherp geselecteerde studenten’ mochten deelnemen. Aan de groepsleden werd gevraagd om kritische opmerkingen over de concepthoofdstukken te maken, ‘maar het is niet de bedoeling dat er discussies worden gehouden over hoe je een ander boek zou kunnen schrijven’ (p. 278).
Waarom is dit een sleutelpassage? Omdat het probleem van ‘vrijheid’ er zo aardig in wordt aangeduid. De afzonderlijke leden van de groep mogen commentaar leveren en ze mogen daarbij kritisch zijn. Maar hierbij is wel een grens getrokken, want het kader (de opzet van het boek) moet buiten beschouwing blijven. Dat is nu eenmaal een gegeven. Ook mag niet iedereen meepraten, want de studenten uit de werkgroep zijn scherp geselecteerd. Buytendijk is te beschouwen als tegenhanger van De Groot. Aan het slot van het hoofdstuk over Buytendijk staat een citaat uit een in memoriam dat Piet Vroon in 1974 over zijn leermester schreef. Vroon vertelt hier dat Buytendijk zijn studenten ‘zowel intens boeide als machteloos maakte’. Ze waren machteloos ‘omdat vrijwel niemand weg wist met de enorme rijkdom en diepgang van de verschijnselen en samenhangen die hij op vele terreinen van de normale en de abnormale fysiologie en psychologie ten tonele voerde’ (p. 85). Kennelijk voelde de docent zich volkomen vrij om alles met alles in verband te brengen, waardoor bijna iedereen verdwaalde bij gebrek aan een duidelijk kader.
Buytendijk, van oorsprong fysioloog, geldt als de belangrijkste vertegenwoordiger van de Utrechtse School, een nogal losse verzameling geleerden die zich lieten inspireren door een filosofische invalshoek die als ‘fenomenologie’ wordt aangeduid (letterlijk: leer der verschijnselen). Vraagstukken die aan de orde komen, hebben in dubbel opzicht met vrijheid te maken. Ten eerste zal een fenomenoloog het ‘wezenlijke’ van iets of iemand willen begrijpen, zonder daarbij gehinderd te worden door beperkingen van een denkkader. Ten tweede geldt als uitgangspunt dat mensen over vrije wil beschikken. Het staat ieder van ons dus in principe ook vrij om inzichten die psychologen ons aanbieden, op een onbedoelde wijze te interpreteren en te gebruiken. Bij Linschoten en Kouwer – briljante leerlingen van Buytendijk – hebben deze dubbelzinnigheden tot prachtige boeken geleid.
In zijn postuum verschenen Idolen van de psycholoog laat Linschoten zien dat onderzoekers op ons vakgebied zich gemakkelijk laten misleiden door allerlei vooronderstellingen. Uitkomsten van een experiment kunnen worden geïnterpreteerd in termen van een stimulus die een reactie veroorzaakt, maar misschien gedragen proefpersonen zich op een bepaalde manier omdat zij de onderzoeksopzet heel anders interpreteren dan de psycholoog. Het denkkader van onderzoekers valt niet automatisch samen met het denkkader van degenen die object van onderzoek zijn. Onderzoekers nemen vaak te gemakkelijk aan dat zij weten wat er wezenlijk plaatsvond. Door de psychologie streng te fileren, trachtte Linschoten in zijn Idolen een fenomenologie van de psychologie te ontwikkelen.
Bij Buytendijk, Linschoten en Kouwer zien we telkens het probleem van reductie en reductionisme terugkomen. Waarschijnlijk heeft Kouwer hier het meest scherpzinnig en tegelijk ook het meest cynisch over geschreven. In allerlei situaties is het om praktische redenen zinvol om een heel beperkte visie op mensen los te laten. Daar hebben we mooie technieken voor ontwikkeld, zoals tests. Het is vaak handig, bijvoorbeeld bij het nemen van beslissingen, om een persoon te reduceren tot diens testscores. Tegelijkertijd zouden psychologen ook nieuwsgierig moeten zijn naar wat mensen zélf weer met die scores kunnen doen. Interpretatiekaders lijken bij Kouwer pas echt interessant als ze leiden tot wijziging van interpretatiekaders.
De Groot kende in de psychologie wel een rol toe aan fenomenologie, maar die moet bij hem vooral beperkt blijven tot ontwikkeling van ideeën die daarna streng worden getoetst. In contrast met de andere pioniers krijgt De Groot de rol van vuilnisman, of in elk geval van degene die telkens het kaf van het koren wil scheiden. De Groot presenteerde daar hulpmiddelen voor, zoals begripsanalyse, voorspelling en toetsing, maar op het eind van zijn leven hechtte hij vooral waarde aan ‘het forum’, de verzameling van ter zake deskundige beoordelaars. Daarmee ontkomt hij niet aan de dubbelzinnigheid waarvan ook het werk van de anderen is doordrenkt. Want wie beslist eigenlijk of een beoordelaar ter zake deskundig is?
Kortom, dit is een bundel biografische schetsen vol actuele problemen.
Van fenomenologie naar empirisch-analytische psychologie.
F.J.J. Buytendijk, J. Linschoten, B.J. Kouwer en A.D. de Groot
Redactie: V. Busato, M. van Essen en W. Koops (2014)
Amsterdam: Prometheus / Bert Bakker