Lees verder
Een literator en een psychoanalytica bundelden hun onderlinge correspondentie. J.M. Coetzee begint met een provocerende vraag: ‘Wat zijn de eigenschappen van een goed (een plausibel, of zelfs boeiend) verhaal?’ Arabella Kurtz zegt niet meteen dat zij hier minder verstand van heeft dan Nobelprijswinnaar Coetzee. Kurtz draait er omheen. Zij begint over de taak van de psychoanalyse. Deze zou moeten trachten om ‘de diepste waarheid te vertellen’, of om de weerstand daartegen te analyseren.
Karel Soudijn

Coetzee staat wel sympathiek tegenover psychoanalyse, maar in de loop van hun correspondentie wijst hij Kurtz ook op de beperkingen ervan. Zij legt hem dan maar weer eens uit wat de denkbeelden zijn van bepaalde psychoanalytische auteurs. Tegen het einde van hun correspondentie doet Coetzee pogingen om tot een conclusie te komen. Hij schrijft: ‘De cirkel van de gedachtewisseling tussen jou en mij begint rond te worden. Jij lijkt er onverminderd op te vertrouwen dat we kunnen leren “onszelf te zijn”. Was het maar zo eenvoudig, zeg ik bij mezelf. Naar mijn idee is het voldoende als we genoegen nemen met ficties over onszelf waarmee we min of meer comfortabel kunnen leven, ficties die zonder frictie interageren met de ficties over degenen om ons heen’ (p. 196).
Dit boek levert geen eenvoudige antwoorden. Wel komen in deze correspondentie prachtige, ingewikkelde kwesties aan de orde. Bijvoorbeeld de vraag hoeveel speelruimte wij eigenlijk hebben als we ons eigen levensverhaal herzien. Ik kan mezelf wijsmaken, dat ik vanaf mijn vroegste jeugd op mijn handen kan lopen. Als ik dit zou beweren, val ik echter snel door de mand. Er bestaat namelijk geen enkel bewijs (geen filmpje, geen getuigenverklaring) dat het me ooit is gelukt om me zo voort te bewegen. Maar daarmee is nog niet duidelijk welke verhalen ik wél over mezelf kan vertellen. Het boek bevat ook ‘ongemakkelijke’ problemen. Bijvoorbeeld: wat betekent het om geconfronteerd te worden met gedrag van voorouders dat destijds heel normaal werd gevonden, maar nu als misdadig geldt?
Coetzee lijkt Kurtz haar veilige spreekkamer te willen uitjagen, want in de wereld valt meer te beleven dan wat psychoanalytici te horen krijgen. Kurtz, op haar beurt, vergeet vaak om in deze correspondentie slim door te vragen. Zij verdedigt uit alle macht de psychoanalyse. Heet dat ‘weerstand’?

Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie
Door: J.M. Coetzee en A. Kurtz  (2014; vertaling P. Bersma en J. Poort)
Amsterdam: Cossee, 224 p.