‘De Universiteit van Pennsylvania in Philadelphia is een zeer gerenommeerde universiteit. Deze op een na oudste universiteit van Amerika heeft een prachtige campus met grote bomen en fraaie oude en statige gebouwen. Philadelphia geldt als hoofdstad van de cognitieve gedragstherapie, want daar zat Aaron Beck (Amerikaanse psychiater, psychotherapeut en emeritus-hoogleraar, geboren in 1921, die wel wordt beschouwd als de grondlegger van de cognitieve therapie, red.). Zijn opvolger Robert DeRubeis – wij mogen Rob zeggen – is volgens mij een van de meest bevlogen en gerenommeerde onderzoekers die we momenteel hebben op het gebied van psychotherapie.
Op een mooie junimiddag in 2011 was ik op de universiteit voor mijn zoveelste werkbezoek aan de groep van DeRubeis. In de wandelgangen had ik gehoord dat Rob met een nieuw idee bezig was. Een van de belangrijke vragen in ons veld is: als je een cliënt binnenkrijgt, hoe kun je dan voorspellen welke therapie het beste werkt? Bij depressie zijn er bijvoorbeeld verschillende vormen van psychotherapie en medicatie en alles werkt ongeveer even goed. Dat geldt althans gemiddeld, maar de verschillen tussen mensen onderling zijn groot. Dat kun je achteraf vaststellen, maar kun je het ook vooraf voorspellen? Met dat probleem was Rob bezig en ik ging naar de labmeeting daarover. Ik was benieuwd.
Donker zaaltje
In tegenstelling tot de rest van de universiteit is het psychologiegebouw niet zo sfeervol. We zaten met acht man in een klein, donker zaaltje met lelijk linoleum op de vloer en van die jarenzeventig stoelen met koffievlekken en zo’n geur die er niet meer uit gaat.
Rob had het over de moderatoren die hij had gevonden in data waarover hij al beschikte. Moderatoren zijn prescriptieve factoren die voorspellen of iemand baat heeft bij de ene of de andere therapie. Denk aan leeftijd, geslacht, ernst van depressie, wel of geen persoonlijkheidsstoornis en andere klinische kenmerken. Dat onderzoek doen we al twintig jaar met zijn allen en die moderatoren onderzoeken we in trials. Hij bedacht: wat nu als je drie moderatoren hebt die zeggen of je deurtje a of deurtje b nodig hebt? Voor een individuele patiënt wijzen die van de drie keer, twee keer in de richting van therapie a en een keer in de richting van therapie b. Wat doe ik dan? Rob bedacht een statistische methode om al die informatie achter elkaar te plakken en zo tot een gewogen behandeladvies voor die ene patiënt te komen.
Dat liet hij aan de hand van zijn eigen data zien. Rob kwam met zijn eerste slides en de eerste data. Als hij alle gevonden moderatoren samennam, dan leverde dat enorme verschillen op tussen mensen die de therapie kregen die ze volgens zijn voorspelling hadden moeten krijgen, in vergelijking met mensen die een therapie kregen die volgens de voorspelling minder goed paste. Toen hij de laatste slide met data liet zien, ontplofte de zaal zowat! Dit soort verschillen zien we nooit in ons vak! Met de geschikte therapie knapten de meeste depressieve patiënten op, terwijl patiënten die niet de bij hun passende therapie kregen, hartstikke depressief bleven. Ik dacht: als dit toch klopt! Dit kon heel groot worden, dit zou het hele veld kunnen veranderen. Ik was getuige van de geboorte van een idee en wist dat ik me hier ook mee bezig wilde houden. Na de presentatie zijn we de kroeg ingegaan en hebben nog lang doorgepraat over alles. Vooraf wist Rob wel dat hij iets te pakken had, maar dat het zo goed viel, had hij ook niet verwacht. Een jaar later publiceerde hij zijn artikel en nog een jaar later deden wij dat samen nog eens op Nederlandse data.
Krachtig model
DeRubeis had cognitieve gedragstherapie met medicatie vergeleken en dat maakte veel verschil. Wij hadden data waarin twee therapieën werden vergeleken: cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke therapie. Het was voor ons minder evident dat daar ook zo’n krachtig model uitkomt. Maar ons model was minstens zo krachtig. We hebben inmiddels dus een methode gevonden. En als we maar genoeg data kunnen verzamelen rondom de effectiviteit van behandelingen, kunnen we daarmee een soort algoritme bouwen waarmee we op grond van iemands persoonlijke kenmerken een voorspelling kunnen doen over welke therapie het beste voor hem werkt.
We zitten nog in het beginstadium. We hebben nog niet kunnen aantonen dat we het daadwerkelijk kunnen voorspellen bij elke nieuwe cliënt die zich aandient. Daarvoor hebben we prospectief onderzoek nodig om ons model te testen.
Inmiddels heb ik ook een aanstelling als hoogleraar in Philadelphia, ik kom er nu minimaal twee keer per jaar en doe onderzoek met de groep van DeRubeis. We willen nu Europees geld aanvragen. Als dat allemaal lukt, wordt het een miljoenenproject.’
Foto: Eef Bongers