Lijden heeft altijd te maken met een discrepantie tussen wat er is en wat je wilt dat er is,’ zegt gedragstherapeut Martin Appelo, de aangewezen persoon voor de openingslezing. Het symposium vindt plaats in congrescentrum De Wereld in de prachtige bossen bij Lunteren, waar een pendelbusje mij heen heeft gebracht. Op deze afgelegen plek zou ook best een instelling voor ongeneeslijk zieken kunnen liggen, want onze op geluk gerichte samenleving houdt volgens Appelo lijden het liefst zoveel mogelijk uit zicht. Toen Appelo eens voorstelde om tijdens het schoolreisje van zijn kinderen een begraafplaats in plaats van het zoveelste pretpark te bezoeken, werd hij uit het organisatiecomité gezet.
Behalve in zijn eigen praktijk is Appelo ook nog werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) en in psycho-oncologisch centrum Het Behouden Huys. Met name op die laatste plek wordt hij geconfronteerd met existentieel lijden, lijden dat alles ter discussie stelt. ‘Onze instinctieve reactie is dan om te vluchten of te vechten,’ legt Appelo uit. ‘Maar bij onoverkomelijk lijden geldt de wet van de omgekeerde inspanning. Wie ervan weg wil blijven, wordt er door ingehaald. Wie het omarmt, weet ermee om te gaan als het zich aandient. Iemand die ons dat prachtig heeft voorgedaan, is René Gude.’
Onder essentieel lijden verstaat Appelo lijden dat ontstaat wanneer iemand niet krijgt wat hij graag wil, bijvoorbeeld Olympisch goud. Wanneer iemand invloed kan uitoefenen op de oorzaak, is vechten (harder trainen) een prima optie. Wanneer iemand echter geen invloed kan uitoefenen op de oorzaak, bijvoorbeeld omdat een andere sporter uit dezelfde generatie nou eenmaal talentvoller is, zit er niks anders op dan daarin te berusten en jezelf een alternatief doel te stellen.
Work superhard, party harder
Tot slot onderscheidt Appelo positief verzadigd en negatief verzadigd lijden. Positief verzadigd lijden is typisch iets van deze tijd: er is te veel van het goede. We leven in een digitale cloud die ons alles direct geeft en we voeden onze kinderen op zonder ruggengraat. De oplossing? In zijn overzichtelijke schema plaatst Appelo een ferm kruisje in het hokje met vechten. ‘Kom van die bank af. Daag jezelf uit.’
Een teveel van het kwade lijdt tot negatief verzadigd lijden en gevoelens van ‘learned helplessness’. Ook dan moeten mensen geprikkeld worden om uit hun hoekje te kruipen en weer ergens voor te gaan.
Filosoof Leon Heuts vindt ook dat onze samenleving onvoldoende plek inruimt voor existentieel lijden, terwijl dat door het wegvallen van religie juist bijzonder manifest is geworden. ‘Vroeger was God een vanzelfsprekende gesprekspartner die je hielp om je lijden te accepteren, Zijn wegen waren immers ondoorgrondelijk’, licht Heuts toe. ‘Het Christendom bood bovendien ruimte voor twijfel: “in mijn dwalingen, besta ik.” Tegenwoordig is er geen ruimte meer om het even niet te weten.’ Want terwijl de oude Grieken beseften dat de mens zijn eigen lot niet kan overzien, denken wij nu dat ons leven maakbaar is. ‘Mensen doen er alles aan om succesvol te zijn en eisen genot tot op hoge leeftijd, desnoods met een Viagrapil. Work superhard, party harder’, parafraseert Heuts de culturele boodschap van onze neoliberale samenleving. Maar wat als het lijden toch toeslaat? Het overkwam Heuts afgelopen zomer toen zijn jarenlange relatie verbroken werd. Heuts ging door een fase van (zelf)medelijden naar (zelf)mededogen: ‘Alle lijden is te dragen als het wordt verteld in een verhaal. Dan merk je dat pijn en ellende ook een nieuw perspectief kunnen bieden.’
De kracht van verhalen
We mogen dan niet dol zijn op lijden, we zijn wel dol op lijdensverhalen. Niet voor niets was Les Intouchables een van de meest populaire films van de afgelopen tien jaar. Volgens psychiater en filmliefhebber Pieter- Jan Carpentier is dat niet alleen maar een kwestie van voyeurisme. ‘Door in de perfecte illusie van een film te stappen kunnen we op een veilige manier compassie beleven. Een film die raakt aan onze eigen geschiedenis voelt als een emotioneel bad.’ Carpentier laat ons fragmenten zien uit uiteenlopende lijdensfilms als Bambi, The Truman show en, natuurlijk, Tonio, de film gebaseerd op het gelijknamige boek van A. F.Th. van der Heijden. Het schrijven ervan hielp Van der Heijden de dood van zijn zoon te verwerken.
Kinderen zetten het eigen lijden vaak om in fantasieverhalen, weet gz-psycholoog Gerwin Witvoet. Net als Appelo is Witvoet verbonden aan psycho-oncologisch centrum Het Behouden Huys. ‘Ziekte bedreigt het gevoel van veiligheid en creëert angstgevoelens. Jonge kinderen, die nog geen duidelijke scheiding ervaren tussen binnen- en buitenwereld, gebruiken hun fantasie om deze gevoelens te reguleren’, vertelt Witvoet. ‘Kinderen op de basisschool gaan geleidelijk begrijpen wat het betekent om ziek te zijn. Maar pas in de puberteit, als er een duidelijk ik is, kan het lijden naar grote hoogte stijgen. Terwijl jonge kinderen vaak nog denken dat alles wel weer goed komt, beseen pubers dat dingen ook slecht kunnen aflopen.’ De presentatie van Witvoet mist een duidelijke take home message maar bevat wel veel sprekende voorbeelden. Over Laura die, verkleed als Frozen-prinses, een stuk minder bang was voor pijnlijke prikken. Over het terminaal zieke jongetje dat nog het meest leed onder de tranen van zijn moeder. Over het meisje dat na de dood van haar vader zestien tekeningen maakte van zichzelf in een ravijn. Heel langzaam groeide haar vertrouwen in Witvoet. Hij was dan wel niet zo sterk als haar vader, die politieagent was geweest, maar hij was wel slim.
Compasie
In het boeddhisme wordt onderscheid gemaakt tussen primair en secundair lijden. ‘Primair lijden is de narigheid die mensen overkomt,’ zegt mindfulnessen compassietrainer Erik van den Brink, ‘secundair lijden ontstaat door onze reactie hierop. Hierdoor vergroten we het lijden ongewild.’ Dat komt omdat ons oude brein, dat wij delen met reptielen en andere zoogdieren, en ons nieuwe brein, de neocortex, elkaar wederzijds op een ongelukkige manier beinvloeden: wij voelen angst en vertellen onszelf verhalen waardoor wij nog meer angst voelen. Gelukkig beschikken we ook nog over een vierde brein, een mindful brein, waardoor wij inzicht kunnen krijgen in deze mechanismen. Tijdens een Mindfulness Based Compassionate Living-training ontwikkelen deelnemers compassie voor zichzelf en de manier waarop hun hersenen nu eenmaal werken. Hierdoor kan langzaam meer balans ontstaan tussen enerzijds het zorgsysteem, dat vaak onderontwikkeld is, en anderzijds het gevaarsysteem, de fabrieksstand van ons brein, en het jaagsysteem, dat onverzadigbaar is. ‘Een prima oefening om een overactief jaagsysteem te kalmeren is bijvoorbeeld urge surfing, het observeren van een innerlijke drang of sterk verlangen zonder daar gehoor aan te geven’, licht Van den Brink toe, ‘Wanneer het gevaarsysteem te snel alarm slaat kun je leren om dat te erkennen en jezelf compassievol te bejegenen.’ Het goede nieuws is dat compassie, in tegenstelling tot empathie, onuitputtelijk is. Monniken die urenlang een compassieoefening deden in de f¡ scanner waren daarna nog steeds fit. Bovendien is het mogelijk om compassie te trainen. Al op korte termijn worden breincircuits geassocieerd met positieve emoties actiever en wordt het eect van empathiestress geneutraliseerd. Van den Brink besluit met een retorische vraag: ‘Welke versie van onszelf willen we zijn? Een lijdend zelf of een compassievol zelf?’
Behandelaars en patiënten
Lijden is niet alleen voorbehouden aan patiënten. Zelf heeft psychotherapeut Moniek Thunissen de afgelopen maand het meest geleden onder de huidige organisatie van de ggz – de onzalige koppeling tussen diagnoses en zorgpaden. Hoe houd je je staande in een systeem waarin de administratieve druk gigantisch is? Dat hangt volgens Thunissen af van de persoonlijkheid van de behandelaar: ‘De Einzelgängers onder ons, hulpverleners die wel wat weg hebben van de persoonlijkheidsstoornissen uit Cluster A, kunnen profiteren van hun vermogen om te focussen en moeten daarnaast proberen hun wantrouwen wat te temperen.’ Therapeuten met narcistische trekjes, de mensen uit cluster B zogezegd, moeten ervoor waken dat zij zichzelf niet verliezen in hun woede over de macht van de verzekeraars. Thunissen moedigt hen aan om gebruik te maken van hun enthousiasme en zichzelf tegelijkertijd te begrenzen: ‘Choose your battles.’ De grootste gelijkenis in de zaal verwacht Thunissen echter met cluster C. De meeste hulpverleners zijn, met andere woorden, waarschijnlijk enigszins perfectionistisch, gedreven, conflictvermijdend, overadaptief en dwangmatig. ‘In cluster C vallen sterke punten samen met zwakke punten. Gedreven is goed, te gedreven niet,’ zegt Thunissen. ‘Dan helpt compassie. Mag het ook een tandje minder?’
Het laatste woord is voor dagvoorzitter en psychiater Frits Milders. Hij wil dat zijn vakgenoten zich minder ‘psychiatrocentrisch’ opstellen en meer aandacht hebben voor het perspectief van de patiënt. ‘We moeten de verhalen van patiënten bevrijden uit hun conceptuele stolling,’ zegt Milders. ‘Diagnoses maken het lastig om patiënten echt te zien en doen onvoldoende recht aan hun belevingswereld.’ De boeken van Andrew Solomon, William Styron en Maarten van Buuren illustreren dit. Deze schrijvers leden tijdens hun depressies het meest onder symptomen die niet zijn terug te vinden in de ¥¦: ‘een ondraaglijke continue pijn in de borst’, ‘een bewustzijn als een glasplaat’ en ‘een storm van duisternis in het hoofd’. Daarom pleit Milders voor prudente genegenheid. ‘Als behandelaar moet je je laten raken door het verhaal van je patiënten en met hen meevoelen. Tegelijkertijd ga je omzichtig te werk en blijf je goed observeren, zodat je genegenheid niet te ver gaat.’