Lees verder
Blijf je psycholoog als je professioneel een metamorfose ondergaat? Psychologen vertellen in deze rubriek over de opmerkelijke carrièreswitch die ze hebben gemaakt. In deze aflevering Eelco Runia, historicus, schrijver, essayist.
Geertje Kindermans

Wat precies zijn beroep is? Soms voelt hij zich auteur, essayist, soms romanschrijver, maar het vaakst historicus. ‘Ik noem me eigenlijk nooit psycholoog,’ zegt Eelco Runia. Hoe anderen hem introduceren varieert, maar meestal noemen ze hem historicus en psycholoog. Vooral historici beschouwen hem als psycholoog.

Hij studeerde geschiedenis en psychologie. Een belangrijk kenmerk van zijn carrière: Runia ging altijd zijn belangstelling achterna. ‘Mijn terrein is de geschiedfilosofie. Ik vraag me af hoe geschiedenis ‘gemaakt’ wordt en wat het werk van de historicus inhoudt. Historici hebben soms het idee dat ik in hun hoofd probeer te kijken en dat vinden ze volgens mij eng.’

Runia is in dienst van de Universiteit Groningen, waar Geschiedenis onder Letteren valt. Hij werkt daar sinds hij in 2002 een Vidi-subsidie (van NWO) ontving. Hij had destijds een praktijk als supervisor voor vooral huisartsen en medisch specialisten en schreef een projectvoorstel over de vraag waarom oorlogen mensen tot beesten kan maken. Dat iemand die niet verbonden is aan een universiteit zo’n subsidie krijgt, is hoogst zeldzaam.

Runia: ‘Mijn hoofdonderwerp is altijd geweest discontinuïteit en hoe die kan ontstaan. Oorlogen, de Franse revolutie, maar ook de overgang naar de euro zijn daar voorbeelden van. Het zijn zaken die je niet ziet aankomen en waarvan mensen zich zelfs niet kunnen voorstellen dat ze gebeuren, maar die dan toch plaatsvinden. Het lijkt of mensen soms een sprong in het duister maken. Dat Trump tot president is gekozen, is er een voorbeeld van. Geen “weldenkend” mens zag het aankomen, niemand kan het goed verklaren en daarna werd alles anders.’ Hij schreef er een aantal artikelen over, die onder andere in NRC Handelsblad werden gepubliceerd. En hij organiseerde een paar pop up-symposia over het fenomeen, buiten de universiteitsbureaucratie om.

Runia schreef verschillende boeken, waaronder twee romans. In zijn non-fictie-boek Het Srebrenica syndroom heeft hij zijn geschiedopvatting het best verwoord en laat hij zien hoe psychologie daarin een rol speelt. Het boek is een lang essay over de manier waarop het Srebrenica-rapport tot stand is gekomen. Hij laat er de theorie van parallel processing op los. Die theorie gaat over hoe een supervisant tijdens een supervisie bij de supervisor soms reacties probeert te ontlokken die de cliënt eerder bij hem of haar als therapeut heeft ontlokt. Zoiets gebeurde ook toen het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) onderzoek ging doen naar wat er in Srebrenica was voorgevallen toen de Nederlandse militairen de moslimmannen niet konden beschermen. De NIOD-historici reserveerden een eigen verdieping voor hun onderzoek, de gordijnen gingen dicht, er werden gepantserde deuren ingezet. En zo bouwden ze een eigen enclave, net als de militairen dat hadden gedaan. Over het boek was het NIOD heel boos.

Runia ging in Leiden geschiedenis studeren. Na een jaar ging hij er psychologie bij doen. Waarom? ‘Het simpelste antwoord is: omdat de manier waarop het vak gegeven wordt, totaal niet strookte met wat ik ervan verwacht had. Ik begreep bijvoorbeeld niet waar de docenten met veel geschiedenislessen naartoe wilden. Ik heb er een artikel over geschreven, waarin ik betoog dat als je in een tentamenvraag bij geschiedenis over ‘de stijgende graanprijzen’ begint, een antwoord al snel wordt goed gerekend. Iets soortgelijks geldt voor ‘de opkomst van de burgerij’ en als een vraag over Nederland ging: ‘verzuiling’. Bij psychologie zaten tenminste mensen met wie ik me verwant voelde. Toch wist ik dat bij geschiedenis mijn echte talent lag.’

Slagvelden

Een van de eerste vragen waardoor hij gefascineerd raakte was hoe ervaringen zich verhouden tot verhalen. ‘Je zou kunnen zeggen: de ervaring is meer de psychologische kant en de verhalen vertegenwoordigen de geschiedeniskant. Dat gebeurt al in het dagelijks leven, als iemand je vraagt hoe je weekend is geweest. Er is van alles en nog wat gebeurd, maar toch kom je met een coherent kort verhaal. Alsof er een soort narratieve zwaartekracht is. Gebeurtenissen tenderen tot verhalen, zoals voorwerpen tenderen tot vallen.’

Het meest pregnant zien we dit fenomeen op slagvelden, stelt Runia. ‘De ervaring is heel chaotisch en desoriënterend en hevig. Maar na afloop ontstaan er ordelijke, samenhangende en chronologische verhalen over wat er heeft plaatsgevonden. Hoe verloopt dat proces? Wat bepaalt welke ervaringen een plaats in het verhaal krijgen en welke niet? Destijds mocht je je overigens niet voor slagvelden interesseren, het werd gezien als een soort pornografie.’

Wat hij verder van psychologie heeft geleerd? Belangrijk is het onderscheid maken tussen betrekkingsniveau en inhoudsniveau. ‘Historici werken met bronnen en zijn vooral geneigd naar de inhoud van die bronnen te kijken. Maar ik weet dat er nog een andere laag is, het betrekkingsniveau. Iemand zegt vaak ook iets om er iets mee te bereiken. Daar houden historici minder rekening mee. Door mijn studie heb ik zo’n manier van kijken geïnternaliseerd. Of eigenlijk zat het al in me, maar kreeg ik er door de studies beter grip op. Ik ben niet zo geïnteresseerd in de verschillende disciplines, maar in fenomenen. En wat ik kan gebruiken uit de disciplines, gebruik ik.’