Lees verder
‘Ten tijde van mijn promotie in 1967 op het onderwerp motivatie en prestatie ontmoette ik Louis Goldberg. De Universiteit Nijmegen had deze Amerikaanse psycholoog per vergissing uitgenodigd om colleges seksuologie te geven. Men had een Goldberg op het oog gehad die seksuoloog en klinische psycholoog was, deze Goldberg was echter psychometricus. Hij werd voor een jaar aangesteld en toen hij begreep dat er een vergissing in het spel was, heeft hij snel een cursus seksuologie in elkaar getimmerd.
Geertje Kindermans

Ik raakte in gesprek met de man, we spraken over mijn onderzoek en hij vertelde dat ze aan het Oregon Research Institute in Eugene, de universiteit waar hij vandaan kwam, met een vergelijkbaar project bezig waren over prestatiemotivatie. Daarop nodigde hij me uit om naar Amerika te komen.

En zo kwam ik in 1968 na mijn promotie in de VS terecht. Dat zorgde al voor een kleine schok: ik, getrouwd en met twee jonge kinderen, was opeens vier maanden helemaal weg van huis en haard. Maar het was ook een turbulente tijd. Martin Luther King werd vermoord, net als Bobby Kennedy, in de VS waren de grote Vietnambetogingen, we zaten in cafés tussen de marihuanadampen avonden te discussiëren. Men kwam in opstand tegen de zittende macht. Het was ook de tijd dat humanistische psychologen als Carl Rogers en Abraham Maslow opkwamen. Voor mij was het allemaal nieuw.

Op een dag stapte ik in een Greyhound bus in California. Buiten was het heet, in de bus was het koel en het was een lange reis naar Los Angeles, de ideale omstandigheid om mijn eigen situatie eens goed te overdenken. Ik dacht aan wat ik tot nu toe gedaan had. Opeens welde er een gevoel van boosheid in me op, tegen mijn baas, die een uiterst vriendelijke man was, maar ook boosheid tegen mijzelf. Het leek wel of ik in opstand kwam tegen iets wat ik ervoer als onderdrukking, een opstand tegen het onderdrukkende wetenschappelijk klimaat waarin ik me bevond. Tegelijkertijd kwam er iets diepers in mezelf naar boven. Wat vond ik nu echt belangrijk? Het onderwerp waarmee ik mij bezighield, prestatiemotivatie, was echt een topic in Nederland en Amerika. Maar met dat onderzoek liep ik eigenlijk de mainstream psychologie achterna. Ik deed mee met de zittende macht! Ik werkte er met hart en ziel aan, was in tweeëneenhalf jaar gepromoveerd, maar opeens zag ik dat ik bezig was met het verdedigen van een waarde – veel presteren, op economisch en studiegebied – terwijl er zoveel waarden waren die ik belangrijker vond dan dat, waarden op het gebied van esthetiek, ethiek of religie bijvoorbeeld. En ik vond zelfactualisatie bijvoorbeeld veel belangrijker dan presteren. Opeens vond ik dat ik een mainstream mannetje was geworden.

Die dag was een omslag. Ik bleef nog een tijdje in de VS, het was een faciliterende omgeving. Ik ben onder andere naar het instituut van Carl Rogers gegaan. Zelf was hij niet aanwezig, maar ik heb veel met zijn medewerkers gepraat en ben een dag of vijf gebleven.

Eind 1968 ging ik terug naar Nederland, terug naar mijn onderzoek naar prestatiemotivatie bij kinderen. Dat heb ik de jaren erna keurig afgemaakt. Maar de ervaring in de VS bleef doorwerken. Uiteindelijk ben ik in 1972 gestart met de basisconstructie van de zelfkonfrontatiemethode, (ZKM) – een vorm van zelfonderzoek, persoonlijkheidsonderzoek gebaseerd op de narratieve psychologie. Het was een grote sprong voor mij, ik was testconstructeur, maar werd daarmee humanistisch psycholoog en hield me bezig met de vraag: wat is nu echt belangrijk voor de persoon zelf? Ik keek niet meer naar persoonlijkheid, maar naar personen. En die waren binnen de psychologie een beetje buiten beeld geraakt. Ik ging hiermee eigenlijk tegen mijn eigen intellectuele geschiedenis in: van presteren naar zelfonderzoek. Het ging ook in tegen wat mijn collega’s deden. Ik werd in Nijmegen een hobbyist genoemd. Dat hinderde me verder niet, maar daardoor heeft het wel tot 1992 geduurd voor de ZKM aansloeg en gebruikt ging worden. Terwijl de eerste publicatie dus in 1974 was! In die tussenliggende periode werd het instrument door twee mensen in Nederland gebruikt, en wel door mijn exvrouw Els Hermans, die hem in haar psychotherapeutische praktijk toepaste en door een wiskundeleraar die het leuk vond om zijn eigen leerlingen te begeleiden. Onder andere door de opkomst van de pc ging het instrument leven.

Daarna ben ik verdergegaan op het pad en heb ik de Dialogical Self Theorie ontwikkeld. De dialosgical self is een psychologisch concept dat draait om het vermogen van de menselijke geest om in een innerlijke dialoog verschillende rollen en standpunten in te nemen.

Deze maand word ik tachtig. Ik doe het ietsje rustiger aan, maar stoppen doe ik voorlopig niet. Ik ben nu al enige tijd bezig met een nieuw project: een boek schrijven waarin ik mijn theorie op toegankelijke en naar ik hoop maatschappelijke relevante manier wil beschrijven voor een breed publiek.’

Hubert Hermans, emeritus hoogleraar in de persoonlijkheidsleer aan de Radboud Universiteit te Nijmegen en ontwikkelaar van de Dialogical Self Theory