Lees verder
In Nederland krijgen veel patiënten van huisartsen de diagnose SOLK: somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Het lijden van deze patiënten is echt, maar de huisarts en/of medisch specialist kunnen/kan geen lichamelijke oorzaak vinden. ‘Een aanzienlijk deel van deze patiënten staat weinig open voor de reële mogelijkheid dat hun lijden mede een psychische en gedragsmatige oorzaak kent,’ betoogt Godfried Westen.
Godfried Westen

Onlangs las ik in een landelijk dagblad over een patiënte die door een psycholoog werd behandeld voor een psychische aandoening. Maar ze had geen vertrouwen in de behandeling. Ze wilde een pil. Dit is een anekdotische illustratie van het geloof in pillen ten koste van het geloof in psychologische interventies. We weten dat problematische overtuigingen en aannames hierbij een rol spelen, zoals dat het tastbare en het lichamelijke belangrijker is voor onze gezondheid dan het ongrijpbare psychische. Wat weten we nog meer?

Allereerst boezemen gemiddeld genomen de arts en de medisch specialist meer vertrouwen in dan de psycholoog. Enerzijds is in onze cultuur de gang naar de huisarts geaccepteerder en wordt deze als minder problematisch beleefd dan de gang naar de psycholoog. Anderzijds wordt aan huisarts en medisch specialist (waaronder de psychiater) over het geheel genomen een hogere maatschappelijke status en meer aanzien toegekend dan aan de psycholoog. Een interessante vraag in dit verband is of dat hogere vertrouwen (zowel in pillen als in artsen) bijdraagt aan het placebo-effect van pillen.

Daarnaast gaat van pillen voor een aanzienlijk deel van de bevolking de suggestie uit van een makkelijke oplossing: je slikt er een poosje wat van en dan gaat het probleem weg. Negatieve bijeffecten wegen niet zwaar en ‘slikt’ men meestal voor lief (tot ze te ernstig worden). De arts geeft misschien wat tips (eet en drink minder, beweeg meer, et cetera), maar de hoop van zowel arts als patiënt is gevestigd op de pillen. En toegegeven, het slikken van een paar pilletjes is ook wel erg makkelijk afgezet tegen de inspanning die men zich moet getroosten voor verandering van gedrag en omgang met eigen gevoelens en gedachten.

Daar komt ten derde bij dat de onmiskenbare professionalisering van de medische sector bijdraagt aan een verdere verschuiving van de verantwoordelijkheid van patiënt naar arts. Wat de patiënt zelf kan en zou moeten doen en veranderen in zijn manier van leven om ziekte te voorkomen, risico’s te verminderen en te genezen, heeft daardoor niet de volle aandacht, die het verdient.

Een vierde mogelijke oorzaak voor het grote vertrouwen in medicijnen is dat deze vaak intensief onderzocht moeten zijn, willen ze toegelaten worden. Er geldt een strikte toelatingsprocedure voor medicijnen voor ze voorgeschreven mogen worden. Dit alles kan het vertrouwen in medicijnen schragen. Ondanks het feit dat er de laatste jaren veel meer bekend is geworden over de beperkte effectiviteit van veel medicijnen (zie kader 1). Beleving ijlt echter na op ‘nieuwe’ feiten. De effectiviteit van psychologische interventies wordt veel minder vaak onderzocht en er is geen sprake van een strikte ‘toelatingsprocedure’.

Ten vijfde wordt een somatische aandoening beleefd als ‘iets dat je overkomt, domme pech’. Dat maakt het acceptabeler. Psychische problemen zitten tussen de oren en dat klinkt minder als een ‘echte’ aandoening. Er is in het geval van een psychische aandoening ook altijd een zweem van ‘het ligt aan jezelf’. En dat is een ongemakkelijke boodschap. Het feit dat dit een foute voorstelling van zaken is, maakt hierbij nauwelijks verschil.

Hoe dan wel?

Het is wellicht een open deur dit alles te zien als aanwijzing voor de noodzaak anders aan te kijken tegen ziekte en genezing. Bij veel meer aandoeningen, ook somatische, zouden in ieder geval de psychische en de gedragsfactoren die een rol spelen, besproken kunnen worden. In het gezondheidsadvies moet dat ook meer tot uiting komen: een psychische oorzaak vraagt ook om een psychische aanpak. De arts zou de patiënt sterker kunnen motiveren voor een psychologische interventie.

Maar bovenal is het gewenst dat het nog normaler wordt iets van de patiënt zelf te vragen. Er is bijna altijd iets wat de patiënt zelf kan doen (met of zonder begeleiding) in termen van verandering van gedrag en meer effectieve omgang met eigen gevoelens en gedachten. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen arts en patiënt kan zo meer in evenwicht komen.

Ook zou het geloof in de werkzaamheid van veel medicijnen best wel wat afgezwakt kunnen worden en meer in overeenstemming met de feiten gebracht. Dit klinkt paradoxaal omdat het geloof in medicijnen de werkzaamheid in het algemeen versterkt. De casus in kader 2 illustreert dat er echt iets voor te zeggen is om de beleving van de werkzaamheid van medicijnen meer in overeenstemming te brengen met de feiten. En dan ten gunste van het geloof in wat de patiënt zelf kan doen en het geloof in psychologische interventies. Het gaat voor wat de psychologische interventies betreft dan wel in de eerste plaats om blijkens goed wetenschappelijk onderzoek werkzame interventies.

Dat is misschien nog wel ‘een dingetje’. De laatste jaren is er nauwelijks voortgang geboekt in behandeleffectiviteit. Dat komt door de complexiteit van onder meer depressies: biologische, psychologische en omgevingsfactoren spelen een rol, bij iedere cliënt in een wisselende samenstelling. Is er een interdisciplinaire aanpak nodig, zoals op 8 december jl. in NRC Handelsblad werd bepleit door een groep psychologen en psychiaters?1 Een toetsingscommissie voor psychologische interventies is wellicht ook een nuttig idee.

Referenties

  1. https://tinyurl.com/y6w8rkwq