Na zijn studie klinische- en ontwikkelingspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen kwam Maarten Eisma in het rouwonderzoek terecht. Hij promoveerde aan de Universiteit Utrecht op rumineren bij rouw. Eisma: ‘Rumineren is een soort repetitief denken over negatieve gevoelens en gebeurtenissen. Die manier van denken kan nuttig zijn als je bijvoorbeeld een tentamen niet haalt, om na te gaan wat je de volgende keer beter kunt doen. Maar rumineren kan contraproductief worden na gebeurtenissen die je niet meer kunt veranderen, zoals een trauma of verlies. Dan wordt rumineren een soort vastgelopen probleemoplossingsstrategie. Na het verlies van een dierbare kun je eindeloos nadenken over wat er is misgegaan, waarom is het gebeurd, wat je anders had kunnen doen en waarom je je voelt zoals je je voelt, maar daarmee breng je iemand niet terug. Dus ik vroeg me af: waarom doen mensen dit dan?’
Rumineren zou wel eens een cognitieve vermijdingsstrategie kunnen zijn, die het verwerken van het verlies in de weg staat en langdurige rouw versterkt, concludeerde Eisma in zijn proefschrift. Zijn Veni borduurt voort op zijn promotieonderzoek en gaat over langdurige rouw; ernstige rouw die blijft aanhouden en invaliderend wordt. Prolonged grief disorder, een diagnose gekenmerkt door langdurige rouw is in 2018 voor het eerst opgenomen in International Classification of Diseases 11, een diagnostisch handboek. In DSM-5, de tegenhanger ervan, bevat een vergelijkbare stoornis, de Persistente Complexe Rouwstoornis, maar dit is nog geen erkende stoornis, omdat er te weinig onderzoek naar is gedaan.
Rouwgedrag
Er is wel al het een en ander bekend op het gebied van verliesverwerking. Zo constateert een deel van de rouwonderzoekers dat iemand met langdurige rouw veel toenaderingsgedrag laat zien ten aanzien van de overledene. ‘Mensen zijn gepreoccupeerd met de overledene en verlangen ernstig en aanhoudend naar hem of haar,’ legt Eisma uit. ‘Ze proberen vaak ook de band met de overledene in stand te houden en bekijken bijvoorbeeld eindeloos fotoboeken of blijven dagelijks naar het graf gaan. Rouwgedrag noemen we dat. Geen raar gedrag voor iemand die rouwt, maar bij vastgelopen rouw is dit gedrag extreem en aanhoudend. Deze mensen lijken dus zeer veel bezig met het verlies.’
Daarentegen benadrukken andere rouwonderzoeker juist dat deze ‘langdurige rouwers’ pijnlijke aspecten van het verlies uit de weg gaan. Door je regelmatig bloot te stellen aan dat verlies, ga je het verwerken, maar dat doen deze mensen juist niet. Dus zij zeggen: vermijding van het verlies speelt een centrale rol in het vastlopen van rouw.
Wie de hele dag foto’s zit te bekijken van een overledene, vermijd het verlies. Toch is het vermijden een van de problemen bij vastgelopen rouw. Eisma: ‘Hoe vallen deze twee zaken te rijmen? Die rouwparadox probeer ik te begrijpen.’ Zijn oplossing noemt Eisma de ‘toenaderings/vermijdingshypothese’. ‘Simpel gezegd: als je je voortdurend voorstelt hoe geweldig het zou zijn als iemand nog zou leven, als je de hele tijd rituelen uitvoert die met hem of haar hebben te maken, dan voel je je in de buurt van de overledene. In feite probeer je de band in stand te houden en dat levert – naast negatieve emoties – ook positieve emoties op. En zolang je dat doet, confronteer je jezelf er niet mee dat de ander nooit meer terugkomt. Daarnaast, als je erin slaagt om het pijnlijke feit – de ander komt nooit meer terug – uit je geheugen te houden, hoef je de negatieve emoties niet te ervaren die bij diens dood horen.’
Exposure-therapie
Zijn theorie wil Eisma experimenteel toetsen. ‘Ik ga toenaderings- en vermijderingsgedrag meten bij mensen die langdurige rouw hebben, en dit vergelijken met het gedrag van mensen die geen langdurige rouw ervaren.’ Hij wil een foto van de overledene en foto’s die gematcht zijn op bepaalde kenmerken (zoals leeftijd, geslacht) aan zijn proefpersonen aanbieden in onder meer eye-trackingtaken. Als de hypothese klopt, zouden mensen met langdurige rouw langer blijven kijken naar foto’s van de overledene, dan naar andere foto’s, vergeleken met controleproefpersonen. Een vergelijkbaar onderzoek gaat hij doen met dezelfde foto’s gecombineerd met woorden als ‘verlies’ en ‘dood’. Dat zijn de ‘verliesrealiteitsstimuli’ en daar zouden degenen met vastgelopen rouw meer van weg willen kijken.
In het tweede deel van zijn project wil Eisma in een gecontroleerde effectstudie nagaan hoe exposuretherapie werkt. Het lijkt erop dat deze therapie effectief is om vastgelopen rouw te behandelen. In deze therapie worden mensen blootgesteld aan situaties, herinneringen of voorwerpen waar ze het meeste moeite mee hebben. Dat verschilt per persoon. Voor de een zal het om herinneringen gaan aan bijvoorbeeld het overlijden of de begrafenis. Dan bestaat de therapie uit imaginaire exposureoefening. Maar het kan ook gaan om situaties die worden vermeden, of om voorwerpen die mensen uit de weg gaan. Zo was er een man wiens vrouw door een fietsongeluk was overleden. De man ging na haar dood de schuur niet meer in. Als exposure-oefening zette hij haar fiets een tijdje in de woonkamer.
‘We weten dat de exposure werkt, maar nog niet goed waarom,’ zegt Eisma. Dat wil hij nu uitzoeken. Daarvoor gaat hij dezelfde hierboven beschreven laboratoriumtaken gebruiken, die hij voor en na afloop van de exposurebehandeling zal afnemen. Volgens verwachting zou zowel het toenaderen van de overledene, als het vermijden van het verlies bij de ‘langdurige rouwers’ minder moeten worden. Eisma: ‘Ik heb geen allesomvattende theorie ontwikkeld. Maar als het goed is kunnen we alle informatie over toenaderings- en vermijdingsgedrag omtrent verlies in langdurige rouw erdoor integreren.’
Fotografie: Geertje Kindermans