Lees verder
Officieel heten ze ‘potentieel gewelddadige eenlingen’ of ‘solistische dreigers’. De pers duidt ze vaker aan als lone wolfs, maar de leden van het team Dreigingsmanagement – psychiater Hans Hesta*, recherchepsycholoog Bianca Voerman en projectcoördinator Ingrid Dooren – zijn niet dol op die term. Voerman: ‘Het zijn geen enge wolven, het zijn meer lonely chiwawa’s, zoals een collega het ooit verwoordde. Het gaat om eenzame, wanhopige mensen die dreigen.’
Geertje Kindermans

Het team houdt zich bezig met deze dreigers, vanuit het idee dat je de doelwitten wel kunt beschermen, maar dat je soms beter ook iets aan de oorzaak kunt doen. Aanleiding voor dit project waren vooral twee incidenten. Op Koninginnedag 2009 reed Karst T. in Apeldoorn onder de ogen van de Koninklijke familie op een menigte in met veel doden en gewonden als gevolg. En in 2010 verstoorde een man prinsjesdag door een waxinelichtje te gooien naar de Gouden Koets. Datzelfde jaar verstoorde een man de Nationale Dodenherdenking.

Deze incidenten maakten duidelijk dat het beveiligen van hoogwaardigheidsbekleders – de doelwitten – niet genoeg was. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (nctv) en Landelijke Eenheid van Politie wilden onderzoeken of er ook iets aan de oorzaak kon worden gedaan: de bedreigers. Om die reden werd een pilot van twee jaar gestart. Het idee: breng de bedreigers in kaart, schat het risico op incidenten in en onderzoek de mogelijkheden om de risico’s omlaag te brengen door samenwerking met hulpverleners.

Uniek aan het project Dreigingsmanagement is de samenwerking tussen politie en ggz. Normaal zijn de werelden gescheiden, waarbij politie zich met opsporing en handhaving bezighoudt, terwijl de ggz zorg levert. Maar in dit geval gaat het om mensen die beide in zich verenigen: ze kampen met psychische problematiek én vormen een gevaar voor de samenleving.

Het team Dreigingsmanagement richt zich op dreigers en stalkers van hoogwaardigheidsbekleders voor wie de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, zoals leden van het Koninklijk Huis, ministers en Kamerleden. Mensen met een publieke functie zijn voor iedereen zichtbaar en het is onvermijdelijk dat ze de aandacht trekken van de massa. Dit is onderdeel van hun functie en essentieel voor een effectieve uitoefening van hun taak. Tegelijkertijd vormt die zichtbaarheid een beroepsrisico. Ze bevinden zich op de scheidslijn tussen het bereiken van de gewenste publiciteit en het aantrekken van ongewenste en overlastgevende belangstelling van een minderheid van hun publiek: een verscheidenheid aan gefrustreerden, wanhopige lieden, ziekelijke bewonderaars, publiciteitszoekers en excentriekelingen. Het is de bedoeling van het team om de diensten uit te breiden naar lokale hoogwaardigheidsbekleders zoals burgemeesters, omdat die ook vaak met dit soort overlast te maken krijgen.

Dreigende stalkers

Het team Dreigingsmanagement houdt zich bezig met individuen met psychische problemen die bijvoorbeeld dreigende e-mails sturen of toenadering zoeken tijdens evenementen. Het gaat in feite om stalkingsgedrag. Daaraan kan een risico verbonden zijn dat het gedrag bijvoorbeeld verder escaleert en dat er geweld bij komt kijken.

In de pilotfase van het project, zo bleek, was ongeveer tachtig procent uit de doelgroep psychotisch. Deze mensen kampen ze met psychosociale problemen. Ze zijn eenzaam, hebben geen dagbesteding en problemen op het gebied van huisvesting en financiën.

De werkwijze van het team is als volgt: eerst wordt de dreiger gesignaleerd. Men ontvangt rare mails of brieven voor de koning of minister-president. Of de paleiswacht constateert dat iemand zich vaak verdacht bij de paleispoorten ophoudt. Informatie kan ook komen van de wijkagent, vanuit de zorg of van de ministeries. Als men naar aanleiding van zo’n melding inschat dat de overlast samenhangt met psychische problemen, dan wordt de casus aangemeld bij het team Dreigingsmanagement.

Vervolgens wordt een persoonsdossier opgemaakt, door alle informatie te verzamelen over de overlast richting hoogwaardigheidsbekleders tezamen met de overige informatie uit politie-informatiesystemen. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat ook een (wijk)agent heeft gemeld dat iemand veel overlast geeft in zijn buurt, dat de buren de afgelopen weken veel last hebben gehad omdat hij steeds op de muren bonkte, of dat hij eerder is veroordeeld omdat hij met een hakbijl naar de wijkagent heeft gezwaaid.

Daarnaast worden brieven of teksten geanalyseerd die iemand gestuurd heeft. Hesta: ‘Als hij schrijft dat hij Napoleon is of zoon van de Amerikaanse president, dan kun je wanen vermoeden. Op grond van brieven kunnen ook vermoedens ontstaan over hallucinaties, incoherentie of achterdocht.’

Tot slot wordt ook nagegaan of de persoon bekend is bij de ggz, en zo ja, of het beeld dat inmiddels over iemand is ontstaan, kan worden bevestigd.

Wanneer gevaarlijk?

Om in te schatten hoe hoog het risico op geweld is, wordt het zogeheten stalking risk profile gebruikt. Dit risicotaxatie-instrument is gebaseerd op onderzoek naar stalking, het risicogedrag van de doelgroep. Het instrument inventariseert bijvoorbeeld de relatie tussen stalker en slachtoffer, maar ook het motief van de stalker. Aan verschillende motieven hangen verschillende risicofactoren.

Voerman, die dit onderzoek uitvoert: ‘Wij hebben vooral te maken met rancuneuze stalkers, stalkers die voor een bepaalde kwestie genoegdoening willen. Dat kan een zoektocht naar rechtvaardigheid zijn of men kan uit wraak handelen. Daarnaast zien we ook veel stalkers met een roep om hulp of aandacht. Uit wanhoop richten deze stalkers zich op politici of het koningshuis. Een enkele stalker heeft een liefdeswaan of verwantschapswaan ontwikkeld en verwacht binnenkort in te kunnen trekken in een paleis.’

Er wordt gekeken naar het risico van geweld, maar ook naar het risico op volharding, beveiligingsincidenten en het risico op escalatie: dat iemand steeds meer overlast gaat geven. Na de risicotaxatie wordt soms ook besloten dat het team zich verder niet met de persoon zal bemoeien.

Psychiater Hesta geeft een voorbeeld: ‘Iemand werd aangemeld omdat hij steeds met bloemen bij de paleispoorten rondhing en rare kleren droeg. De conclusie luidde echter dat het een erg fanatieke oranjefan betrof die verward overkwam maar verder geen gevaar vormde en niet stalkte. Zo iemand is dan niet voor ons. Met actievoerders bemoeien we ons evenmin. Die kunnen heel vervelend zijn, maar daar zijn we niet voor.’

Bij de meerderheid van dreigers – ongeveer honderd – luidt de conclusie dat ze voortdurende overlast verzorgen maar een laag risico vormen op geweld. Van hen wordt politie-informatie bijgehouden in de persoonsdossiers. Ook worden wijkagent en ggz op de hoogte gebracht van het probleemgedrag, en wordt de risicotaxatie minstens eens per halfjaar herhaald totdat de overlast is gestopt. Verder zijn er nog de solistische dreigers die een hoog risico vormen. Dit is een variabele, maar kleine groep van zo’n vijftien personen. Zij krijgen intensief aandacht en voor hen wordt een apart plan van aanpak geformuleerd.

Iemand vormt een hoog risico als wordt geconstateerd dat de overlast escaleert: er worden meerdere e-mails per dag ontvangen, de persoon kondigt aan dat naar een evenement te komen om dat te verstoren en geeft aan dat hij zo wanhopig is dat hij geen andere uitweg meer ziet dan geweld. Soms hangen de risicofactoren samen met heel specifieke, weinig voorkomende symptomen, zoals de waan gemarteld te worden of het horen van stemmen die oproepen tot geweld. Bij andere dreigers is er niet zozeer sprake van een acute psychose, maar eerder van al jarenlang aanwezige wanen en een vorm van complotdenken die onderdeel zijn geworden van de persoonlijkheid. Zij voelen zich ten einde raad en door niemand serieus genomen en dreigen continu met escalatie.

Plan van aanpak

De betrokkenen rondom een solistische dreiger worden in kaart gebracht – hulpverleners, politie en justitie, gemeente, maatschappelijk werk, maar soms ook de woningbouwvereniging – en met hen gaat het team Dreigingsmanagement om tafel. Het team deelt de relevante politie-informatie met deze professionals en bespreekt de risico’s die daarmee samenhangen. Het gaat om risico’s voor hoogwaardigheidsbekleders, maar ook om risico’s voor de omgeving. Daarna worden de aanwezigen uitgenodigd om mee te denken over een plan van aanpak. De werkwijze van het team is transparant. Stiekeme dingen zijn uit den boze en hulpverleners kunnen hun cliënt inlichten over de samenwerking met de politie.

Een plan van aanpak begint met bemiddeling bij praktische hulp: een huis, een uitkering, eten. Of zoals Hesta uitlegt: ‘Als iemand onder de brug ligt te verkommeren, kun je wel zeggen “je moet je medicijnen nemen”. Maar dat doet hij niet, want dat is zijn probleem niet. Zijn probleem is dat hij onder die brug ligt en het koud heeft.’

Wat het moeilijk maakt, is dat zorgmijders niet vinden dat ze ziek zijn en dat ze wantrouwend zijn. En vertrouwen winnen is moeilijk en kost tijd. Ook botst men vaak met een onwillige omgeving. Hesta: ‘Je wilt relaties herstellen, maar veel betrokkenen hebben geen zin meer in die persoon. Een solistische dreiger heeft een stabiele omgeving nodig. Maar hij wordt uit huis gezet, omdat iedereen bij de woningbouwvereniging heeft geklaagd.’

Het delen van informatie is belangrijk. Zo hebben behandelaren vaak onvoldoende zicht op overlast die cliënten geven en risico’s die daarmee samenhangen. Als ze al in behandeling zijn, zullen ze niet snel toegeven dat ze regelmatig dreigbrieven aan de koning schrijven. Projectcoördinator Dooren: ‘Politie-informatie over de overlast van hun cliënt is voor de meeste behandelaren nieuw. Als ze dat weten, kunnen ze daarmee in hun behandeling rekening houden.’

Of neem de woningbouwvereniging die iemand voor de vierde keer een andere woning aanbiedt. Eerst klaagde de bewoner over vervelende bovenburen, daarna over luidruchtige onderburen. Op de gezamenlijke bijeenkomst bleek toen dat hij aan hallucinaties leed. Daar schrokken betrokkenen van de woningbouwverenging van, want het lag dus niet aan de buren. Ook de hulpverlening was verrast, de cliënt had immers gezegd dat hij met zijn hallucinaties goed kon leven.

In de vergaderingen kan ook duidelijk worden dat een cliënt heel manipulatief en dwingend is en dat alle professionals daar bijvoorbeeld ver in meegaan om de relatie goed te houden. Door ervaringen met elkaar te delen, kun je de aanpak verbeteren. Het extreemste voorbeeld is dat van een maatschappelijk werker die dreigbrieven voor haar cliënt schreef, omdat die cliënt analfabeet was. Zij was hulpverlener en wilde dat goed doen en voelde zich daarnaast ook klem zitten.

Hesta: ‘Als je merkt dat je met z’n allen aan de leiband loopt, dan kun je dat veranderen. Soms moet ieder dat voor zich doen, maar je kunt ook afspreken dat bijvoorbeeld de politie grenzen gaat stellen. Andere professionals geven door als er grenzen worden overschreden, zodat de politie streng kan optreden. Soms gebeurt het ook andersom, dan wordt afgesproken dat de politie even niet optreedt tot iemand zijn leven weer op orde heeft. Iemand heeft bijvoorbeeld veel boetes openstaan en veel schulden, maar hij is ook bezig met een intake voor behandeling en nieuwe woonruimte met begeleiding, dan zorg je even voor rust in zijn leven.’

En zo wordt er altijd naar maatoplossingen gezocht. Op zich is deze manier van werken niet nieuw of enkel voorbehouden aan stalkers van hoogwaardigheidsbekleders. Het is wel eigen aan de doelgroep: psychiatrisch patiënten die zorg mijden en de maatschappij veel overlast geven. Er is dan ook veel contact met Bemoeizorg.

Vertrouwelijkheid

De ggz wordt nadrukkelijk bij het werk van het team Dreigingsmanagement betrokken. De angst voor het schenden van de vertrouwelijkheid is ongegrond, aldus Hesta. ‘We hoeven niet te weten wat iemand heeft meegemaakt, hoe hij zo geworden is, welke medicijnen hij slikt. We willen vooral weten: is er een diagnose gesteld? Welke diagnose dat is, hoeven we niet eens te weten, maar wel of die betrouwbaar, specifiek en geverifieerd is. Vaak is de diagnose bij dit soort mensen wat vaag geworden.’

Vervolgens leggen ze hun eigen bevindingen neer, gaat Hesta verder. ‘We vertellen dat iemand naar ons idee dwingende stemmen hoort, dat hij last heeft van imperatieve hallucinaties. We stellen dus nadrukkelijk geen diagnose, maar geven aan wat er mogelijk aan de hand kan zijn. En dan willen we weten: past dat in jullie diagnose? Als ze iets totaal nieuws horen, vragen we verder: is het niet zinvol om de diagnose opnieuw aan te scherpen?’

Wat Hesta en zijn team ook willen weten: ‘Is er een behandelplan? Is dat “smart” geformuleerd, dus met duidelijke doelen en een tijdspad? En staat er in het behandelplan ook iets over het gevaar? Over de woonsituatie als dat een groot probleem is? Is medicatie onderdeel van het plan? Wanneer worden de doelen gehaald? Als we daarover kunnen communiceren, hoeven we geen vertrouwelijkheid te schenden.’

Het overleg mondt uit in een plan van aanpak en in afspraken over wat de houding ten opzichte van iemand moet zijn. Moet iedereen zich structurerend op gaan stellen? Of vooral zorgend? Dat is heel divers, hangt af van de situatie en van wat iemands specifieke problemen zijn.

Hesta: ‘Abstracter gezegd: er zijn veel beschermende factoren, zoals werk, relatie en dagbesteding. Die proberen we te vergroten en negatieve zaken proberen we te remmen. Als iemand heeft gemerkt dat dreigen helpt, proberen we dat weer af te leren door er niet langer in mee te gaan, maar vooral te normeren. Ook hebben we instructies voor de wijkagent, beveiligers of paleiswachten over hoe ze het beste met iemand kunnen omgaan. Bijvoorbeeld: niet te veel aankijken. Of niet tegen zijn wanen ingaan. Zeg bijvoorbeeld niet: “Je bent geen zoon van Obama” Maar iets als: “Goh joh, dat lijkt me ingewikkeld”.’

En een belangrijke stap is medicatie, aldus Hesta, want die kan echt helpen als iemand ziek is. ‘Maar daar kun je niet mee beginnen, daar tunnel je langzaam naartoe. Maar medicatie is belangrijk, want dat is de reden dat het met sommige mensen nu beter gaat.’

Signaleren

Tot slot moet er een signaleringsplan zijn om in de gaten te houden of het in de toekomst niet weer misgaat. Iemand die vindt dat het goed gaat, voelt soms de verleiding zijn pillen te laten staan. En meestal is het niet de dokter of ggz die dit als eerste doorheeft. Het is eerder de woningbouwvereniging die weer klachten over overlast binnenkrijgt. Of er komen signalen bij de politie binnen. Hesta: ‘We spreken met elkaar af op welke signalen we moeten letten. En als die signalen er zijn, dat we dan weer bij elkaar moeten komen, omdat het mogelijk mis gaat.’

Het project vergt een andere manier van denken van de politie. Enkel afstraffen werkt voor deze groepen niet, er moet juist aan de beschermende factoren gewerkt worden. De politiek staat erachter, minister Ivo Opstelten (Veiligheid en Justitie) was lovend over de pilot. En de brief waarin hij dat liet weten, werd mede ondertekend door de minister van vws.

Een verheugende gebeurtenis, aldus Hesta. ‘Fijn dat er vanuit justitie gedacht wordt aan zorg, maar helemaal fijn dat er vanuit vws gedacht wordt aan veiligheid. Dat is vrij revolutionair in de zorg. Toen we begonnen, was er bij de zorg amper interesse voor dit project. Als we over iemand zeiden: “We vinden hem doodeng”. Dan reageerde een behandelaar: “ Welnee! Ik heb hem pas nog gezien, prima jongen. Hij zegt al drie jaar dat hij een aanslag gaat plegen en dat heeft hij nog nooit gedaan”.’

*Hans Hesta is niet zijn eigen naam