Jaap van Heerden is onze columnist dit jaar. Hij is (emeritus) hoogleraar in de psychologie aan de Universiteit Maastricht, heeft vele essayboeken op zijn naam staan, zoals Wees blij dat het leven geen zin heeft. Ooit werd hij geïnterviewd door Adriaan van Dis, hij is opgenomen in diens dvd-box met de honderd leukste gesprekken, en was ook ooit Zomergast, de droom van iedere intellectueel én van iedereen die daar graag bij wil horen.
Eind jaren vijftig begon Van Heerden aan zijn studie filosofie in Amsterdam. Een keuze die werd ingegeven door het feit dat je met die opleiding geen leraar op een middelbare school kon worden, want dat wilde hij graag voorkomen. Liever wilde hij schrijven. ‘Maar och, er zijn wel meer verklaringen te verzinnen voor die keuze’, zegt hij na een korte overpeinzing. ‘Mijn vader was predikant. Je zou ook kunnen zeggen dat ik mijn vader imiteerde, maar dan in de wereldse variant.’ En verder is er misschien wel geen verklaring nodig. ‘De wereld zit vol onbegrijpelijkheden.’
Na zijn studie kreeg hij wat ‘baantjes’. Hij gaf onder meer les aan de toneelschool in Amsterdam en aan de Koninklijke academie voor de beeldende kunst in Den Haag. Daarna werkte hij een paar jaar als redacteur wetenschappen bij het Algemeen Handelsblad. Tot de krant opging in de NRC Handelsblad en de redactie van Amsterdam naar Rotterdam verhuisde. Hij verhuisde niet mee, want in Rotterdam had hij al eens gewoond.
Anarchistische bende
Hij solliciteerde bij Adriaan de Groot aan de UvA. De Groot was bezig met het samenstellen van een vakgroep die bestond uit een heterogeen gezelschap, om zo psychologische vragen van allerlei kanten te kunnen benaderen: statistisch, psychometrisch, experimenteel, taalfilosofisch en wetenschapsfilosofisch. Van Heerden: ‘Wij zouden allemaal met elkaar moeten samenwerken om een verfijnd methodologisch apparaat op te bouwen dat de psychologie tot grote hoogte zou opstuwen. Daar is helaas niet veel van terecht gekomen, want al snel vertrok De Groot naar een andere faculteit en wij bleven achter.’ Toen brak een leuke tijd aan. ‘Er kwamen wel gasthoogleraren uit het buitenland over, maar het was toch vooral een anarchistische bende; een merkwaardig intellectueel rivaliserend gezelschap. We waren niet echt tot een onderwerp verplicht, iedereen was zijn eigen merkwaardige project. Je volgde je ingevingen en deed wat je het meest inspirerend vond.’ Zo deed hij met collega Johan Hoogstraten onderzoek naar het doen van onderzoek. ‘We hebben er ook experimenten mee gedaan. Leuk hoor. Tegenwoordig zou je denken: past zo’n ingeving wel binnen mijn programma?’
In de loop der jaren kwam er een eind aan door de steeds grotere bedreigingen van buitenaf, zoals krimp, dreigende opheffing en het wegnemen van onderzoekstijd.
Later in zijn carrière vertrok Van Heerden naar de Universiteit Maastricht. Inmiddels is hij met emeritaat, hoewel we – geheel in zijn geest – dat niet te letterlijk moeten nemen; onmiddellijk na zijn pensioen werd hij weer in deeltijd aangenomen.
Een nieuw gevoel?
Wat zijn de belangrijkste thema’s van zijn werk? Hij heeft zich aanvankelijk met het onbewuste beziggehouden, daarna ook lange tijd met het bewustzijn. ‘Dan had ik alles maar gehad.’ Als hij zich nu nog ergens over zou willen buigen, dan zou het de metacognitie zijn.
In zijn essays zijn geen grote inhoudelijke lijnen te trekken. Toch zijn het wel typische Van Heerden-vragen die hij zich stelt, ze verraden vooral een springerige, speelse geest. Zoals de vraag: kunnen psychologen een nieuw gevoel ontdekken? Hij schreef erover in De Psycholoog in 1974, waar hij zich ook boog over de verwante vraag: kunnen we eigenlijk tellen hoeveel gevoelens er zijn? Want iedere wetenschap begint immers bij tellen.
Verder houdt hij zich bezig met vragen als: van wie is de wereld? Stamt God van de apen af? (Conclusie: als God bestaat, dan kan dat niet anders.) En kan een hond iemands eigendom zijn?
‘Is dat zo’, vraagt hij bij het laatste onderwerp. ‘Heb ik daar iets over gezegd?’ Hij schreef ooit dat een hond inderdaad iemands eigendom kan zijn, omdat je immers niet al te dik mag aanpappen met de hond van een ander.
Hij knikt begrijpend.
Inconsistenties
Zijn analyse van Bommelstein wordt vaak aangehaald. Ooit schreef hij een essay over het gegeven dat de tekeningen van Marten Toonder veel inconsistenties vertonen. Dat was voorheen nog niemand opgevallen, maar hij ontdekte de ene fout na de andere. Op het ene plaatje is de trapleuning geribbeld, op het andere glad. Het vloerkleed met franje op het ene plaatje, ligt op het volgende plaatje negentig graden gedraaid. Een driepoot verandert in een vierpoot. En ook het aantal ramen van de salon varieert per tekening. De ene keer zijn er drie ramen, op het volgende plaatje vier of twee. Van Heerden verklaarde deze slordigheden door te stellen dat Toonder niet zoveel om zijn tekeningen gaf, maar liever schrijver wilde zijn. Daarover heeft Toonder hem een keer gebeld. Met een glimlach: ‘Hij wilde dat ik die laatste verklaring terug zou nemen, want hij was ook een hartstochtelijk tekenaar. Maar dat kon niet. Hoe moet je iets terugnemen dat je in de krant hebt geschreven.’
Consistentie is toch niet het enige dat de waarde van zulke tekeningen uitmaakt?
Nee, die verklaring was niet alles, geeft hij dan gelijk toe. ‘Beetje zuur misschien ook.’ Later schreef hij nog een keer over Bommelstein en deed Toonder meer recht.
Herkent hij zichzelf eigenlijk niet in die manier van tekenen? De manier waarop hij praat en zoals hij redeneert in zijn essays hebben niet als hoofdkenmerk dat het consistent en rechtlijnig is.
Hij lacht. ‘Jaaa, dat is ook zo. Expressie.’
(On)interessante vragen
Hij heeft hoofdbelangstellingen, maar de breedheid aan vragen die hij zichzelf stelt, is waarschijnlijk kenmerkender voor hem. Interessante vragen kun je overal vinden, stelt hij. Nou goed, er zijn onderwerpen waar hij niets mee kan. Zoals de multiculturele samenleving. ‘Ik geloof er helemaal niets van en het onderwerp verveelt me mateloos. Het scheelt trouwens veel tijd als je je daar niet mee bezig hoeft te houden.’ Dan na een korte stilte: ‘Het is onwaarschijnlijk dat alles in de maatschappij eerlijk is verdeeld. Als we klagen dat dit niet zo is, dan gaan we uit van een maatschappij die eigenlijk niet bestaat.’
Dat was dan toch een helder standpunt over een doodgepraat onderwerp?
Hij lacht. ‘Ja ja ja. Maar ach, dat de regering zich ermee moet bezighouden… het zal vanzelf wel loslopen. Het duidt op ongeduld als je het van buitenaf wilt regelen.’
Milieuvervuiling is ook al zo’n ‘waardeloos’ onderwerp. ‘Zorgelijk jawel, maar probeer dat eens om te zetten in een goed artikel. Zó moet je ernaar kijken.’
De echt goede vragen haal je eerder uit kinderprogramma’s, zegt hij. ‘Waarom gaat de twee vooraf aan de drie? Dat is nog eens iets anders dan de smeltende poolkappen, maar het verdient evenzeer onze aandacht.’
En of hij al weet wat hij voor De Psycholoog gaat doen?
Hoewel de deadline nadert, heeft hij nog geen flauw idee. ‘Ik zie het somber in.’ Hij lacht over zijn bril heen. ‘Misschien hebben jullie wel een kat in de zak gekocht.’