Lees verder
Geertje Kindermans

In 1945 ging Nico Frijda psychologie studeren. Hij koos voor die studie, omdat hij de mens beter wilde begrijpen. Frijda groeide op in een ‘nette familie van een professor uit Amsterdam-Zuid’ en ging ‘door de oorlog en zijn ingewikkeldheden’ op allerlei manieren ‘sociaal zwerven’. Zo kwam hij in contact met mensen waarmee hij niet eerder in aanraking was geweest. Hun rariteit viel hem op. Net als de soms curieuze opvattingen die ze erop nahielden. Dat maakte hem nieuwsgierig.

Expressieve meisjes
Tijdens zijn studie raakte hij al snel geïnteresseerd in emoties en – specifieker – in de emotionele expressie. Zijn fascinatie ontstond niet zozeer door wat hij op college leerde, maar kwam vooral door de liefde. ‘Ik was verliefd op een meisje – had zelfs een verhouding met haar, wat voor een achttienjarige in 1945 vroeg was – en zij viel op doordat ze voortdurend emoties op haar gezicht liet zien.’ Het was een speciaal expressief en emotioneel meisje, stelt Frijda, want ze heette Thérèse Cornips en is later beroemd geworden als de vertaalster van het grote werk van Marcel Proust, Op zoek naar de verloren tijd. En dat had ze niet gekund als ze zich niet had kunnen inleven in de legendarisch overgevoelige Proust.
Frijda snapte niets van die expressiviteit. ‘Gevoelens zitten toch binnen in je, dacht ik. Hoe kun je die van buitenaf zien?’ Hij las in een filosofieboek over het onderwerp, maar in die tijd ‘werd daar nog niet veel verstandigs over gezegd’. Daarom ging hij er zelf over nadenken en verzon manieren om er experimenteel onderzoek naar te doen. Hij vertelt: ‘Tijdens mijn studie nodigde ik twee expressieve meisjes in mijn kamer uit en wekte bij hen echte emotie op.’ Dat deed hij door hun nylon kousen cadeau te geven of aardbeien in maart, beide uitzonderlijk in 1947. Of hij liet een rotje afgaan. De reacties op hun gezicht filmde hij vervolgens. Hij vertelt: ‘Ik zat in mijn stoel met in mijn ene hand de afstandsbediening van een camera en aan mijn voet een touwtje waarmee ik een rotje kon laten afgaan.’ En nee, nee, het had niets te maken met een kwajongensstreek. ‘Het waren situaties die ik kon verzinnen waarmee ik echte emoties kon opwekken.’ Alles wat hij tot op dat moment in de literatuur over emoties was tegengekomen, was gebaseerd op onderzoek met foto’s van geposeerde gezichten. Hij voerde als een van de eersten een studie uit naar spontane expressie en vroeg zijn proefpersonen achteraf wat ze hadden gevoeld.

Gouden momenten
Zijn onderzoek leidde tot een doctoraalwerkstuk en een proefschrift over gezichtsexpressie. Een conclusie die hij in zijn werk trok, luidde: emotionele gelaatsexpressies zijn buitengewoon informatief over emotionele situaties. ‘Dat werd in die tijd zwaar betwijfeld, men schreef gelaatsexpressies vooral toe aan sociale nabootsing.’
Op de tweede plaats concludeerde hij dat verschillende gelaatsexpressies niet standaard corresponderen met een bepaalde emotie. Om een goeie interpretatie van gelaatsexpressies te geven, moet je de omstandigheden erbij betrekken. ‘Een gelaatsexpressie representeert niet rechtstreeks een emotie, maar is een uitdrukking van de positie die je kiest tegenover de buitenwereld’, vertelt hij. En daar zit al iets in van wat hij later in zijn emotietheorie gedragsbereidheid heeft genoemd. ‘Dat was mijn grootste vondst.’
In het leven van een wetenschapper zijn er een paar momenten van ongewone helderheid, zei Pim Levelt eerder in een interview. Ook Frijda kan zich zulke ‘gouden momenten’ herinneren. ‘Ik probeerde te begrijpen hoe het kon dat gelaatsexpressies iets met emoties te maken konden hebben. Ik weet niet meer wanneer het precies was, maar ik weet dat ik in mijn kamer zat, met tegenover mij een actrice die zat te vertellen. Op een goed moment hoorde ik totaal niet meer wat ze zei, ik zat alleen naar dat gezicht te kijken. Het ging open en weer dicht, het gaf zich over en nam zich terug. Toen volgde een moment van inzicht. Zo moet het zijn: het gezicht gaat open en dicht. Ik kan de gelaatsexpressie verklaren door de houding die iemand ten opzichte van de buitenwereld aanneemt.’
Gelaatsexpressies geven daarom niet de hele emotie weer, maar slechts een onderdeel ervan. Zo wekte de voetzoeker de startle reflex op. Als Frijda de foto’s van de geschrokken proefpersoon aan mensen voorlegde met de vraag wat er in haar omging, kreeg hij daarop twee soorten antwoorden: ze vindt iets naar of ze denkt diep na. Hoewel de emoties totaal niet met elkaar overeenkomen, was het wel een plausibel antwoord, stelt hij. Want beide toestanden hebben iets gemeen, in beide gevallen sluit de persoon zich af van de buitenwereld. Dit was ondersteuning voor zijn stelling dat expressie iets zegt over de manier waarop iemand met de buitenwereld omgaat.
Proust verwerkt in zijn roman vergelijkbare gedachtes over emoties en het is best mogelijk dat dat de auteur Frijda in zijn theorievorming heeft beïnvloed. Un amour de Swann las hij al op jonge leeftijd en maakte grote indruk. ‘Ik wist niet wat ik las.’ Frijda is erdoor beïnvloed, bewust, maar waarschijnlijk ook onbewust.

Hardnekkige nieuwsgierigheid
Na zijn proefschrift wilde hij zich in het denken verdiepen. Het onderwerp kunstmatige intelligentie (ki) kwam op. Hij bestudeerde de literatuur, kreeg een beurs om een kicursus bij te wonen van de twee groten op het vakgebied: Newell en Simon. Maar het werd hem al snel te ingewikkeld. ‘Ik begreep dat ik daar nooit echt goed in zou kunnen worden. Er waren anderen als wiskundigen en informatici en genieën als Newell en Simon, waarmee ik niet zou kunnen concurreren.’
Om redenen die hij niet meer kan achterhalen, ging hij in 1979 colleges geven over emoties. Het onderwerp fascineerde hem nog altijd en de antwoorden die hij in de literatuur tegenkwam, vond hij nog steeds buitengewoon onbevredigend. ‘Emoties werden daar beschreven als verwarringen of fysiologische reacties. Ik wist dat mijn verliefdheid meer was dan een reactie in mijn onderbuik.’ Daarom werkte hij zijn eigen ideeën verder uit en op grond van dat materiaal dat hij voor zijn colleges gebruikte, werkte hij aan zijn boek De emoties.
Om emoties te begrijpen moet je niet vooral kijken naar wat er binnen in je gebeurt, want emoties gaan vooral over zaken in de buitenwereld, betoogt hij in het boek: nare gebeurtenissen, vriendelijke mensen. Net als denken en waarnemen zijn emoties intentionele toestanden.
In de literatuur had hij de antwoorden op zijn vragen over emotie niet kunnen vinden. Zelf had hij er ideeën over ontwikkeld waar hij ‘niet helemaal ontevreden’ over was. Toch bleef hem lange tijd iets dwarszitten. ‘In mijn verhaal over de kern van emoties als veranderingen in gedragsbereidheid, ontbrak iets dat naar mijn gevoel wezenlijk was voor emoties, althans voor die van mijzelf, en dan vooral wanneer het een belangrijke emotie betrof. Soms doe je vanuit emotie dingen waarvan je weet dat je ze eigenlijk niet moet doen. Emoties kunnen je bovendien erg onrustig maken. En bepaalde emoties zetten je dag en nacht aan het denken. Verliefdheid is daar het mooiste voorbeeld van: je loopt langs haar huis, terwijl je wéét dat zij in Portugal zit. Maar ook bij woede komt zo’n hardnekkigheid vaak voor. Het zijn dit soort verschijnselen waardoor het traditionele idee over emoties was ontstaan dat ze irrationeel, slecht en onhandig zijn en dat de mens vooral moet proberen te leven zonder zich erdoor van de wijs te laten brengen. Ik geloofde dat niet, maar dit soort verschijnselen kon ik niet verklaren. Ik heb er lang over gedaan voor ik daar een bevredigend antwoord op vond.’

Knorrende rationaliteit
Het antwoord dat hij uiteindelijk vond, heeft te maken met het dopaminesysteem. ‘Als je een proefpersoon in de scanner legt en je laat een foto zien van iemand waarop de proefpersoon verliefd is, dan knort het dopaminesysteem. Laat je een verslaafde aan zijn alcohol ruiken, dan knort hetzelfde systeem. Dit zijn beide emoties die worden gekenmerkt door gedrevenheid, waarin spanningstoestanden ontstaan die zich wensen te ontladen.’
Dit dopaminesysteem zorgt voor één van de grondkenmerken van emotie, het verschijnsel dat Frijda stuurvoorrang heeft genoemd: emoties veranderen je prioriteiten. ‘U kunt nog zo geboeid naar me luisteren, als het brandalarm afgaat, blijft u daar niet zitten.’
En verder: datgene wat stuurvoorrang krijgt, hoeft niet altijd het rationeel verstandigste te zijn. Want emoties hebben hun eigen rationaliteit, legt Frijda uit. ‘Vrouwen komen maar even voorbij en verdwijnen dan weer. Het is op een bepaald niveau uiterst rationeel om alles even terzijde te leggen, als er een leuke vrouw langskomt.’
Met irrationaliteit van emoties is het trouwens ook zo: het is maar hoe je het bekijkt. Want we weten vaak niet precies wat rationeel de verstandigste beslissing is. ‘Waarschijnlijk heeft jaloezie meer huwelijken in stand gehouden dan gebroken. En als ik vrouw en kinderen verlaat, omdat ik zo verliefd ben op een andere vriendin, dan vind ik die vriendin op dat moment leuker, bereikbaarder, interessanter en spannender et cetera dan mijn eigen vrouw, met al haar gezeur over die kinderen. Dan is de keuze voor die vriendin op dat moment de rationeel verstandigste beslissing.’

De Emoties
In 1986 kwam The Emotions uit; Frijda schreef het boek in het Engels. Twee jaar later kwam de Nederlandse vertaling op de markt. Het werd een groot succes. ‘De emotiepsychologie is als veld van studie in slaap geweest tussen 1900 en 1960’, verklaart Frijda. ‘In een psychologisch handboek uit pakweg 1938 kwam je over emoties niet veel tegen. Er stond iets over de fysiologie, zoals hartslag en ademhaling. En in een enkel boek werd iets gezegd over gelaatsexpressies. Het heersende idee in die tijd was dat expressie uit conventie voortkwam en vooral te maken had met verwarring en wanorde.’
In 1970 begon werk van Paul Ekman over gelaatsexpressie te verschijnen. Ruim tien jaar later publiceerde Frijda het eerste samenvattende boek waarin een globale theorie over emoties werd ontwikkeld. ‘De tijd was rijp en ik was er domweg op het juiste moment bij.’ Waarna hij er grappend aan toevoegt: ‘Maar natuurlijk was het ook succesvol omdat het één en al juiste waarheid bevat.’ Hij lacht. Het was in ieder geval geen onzin, anders was het al snel weer weggeweest.
Frijda ontwikkelde zijn theorie in een tijd voordat de neurowetenschappen een vlucht namen. Hij heeft er in zijn werk niet veel aandacht aan besteed. ‘Het is mijn vak niet.’ Ook heeft hij zich niet erg beziggehouden met het onderscheid tussen het bewuste en het onbewuste. Inmiddels is duidelijk dat het meeste onbewust, automatisch, gebeurt. Onlangs kwam zijn tweede belangrijke boek uit: De wetten der emoties, waarin hij zijn theorie verder fijnslijpt, aanvult en moderniseert.

Geen bestuurder
Frijda is boven alles altijd wetenschapper geweest. Hij heeft in een paar besturen gezeten. Zo was hij medeoprichter van de Nederlandse Vereniging voor Psychonomie, was hij voorzitter van de Internationale Bond van Emotieonderzoekers en was eenmaal voorzitter van de visitatiecommissie om de kwaliteit van het psychologisch onderzoek in Nederland te beoordelen. Tot slot is hij een jaar voorzitter van zijn vakgroep geweest. Maar hij is zeker geen enthousiast bestuurder. ‘Ik vond er niks aan. Ik kan het ook niet goed. Hoe ik dat weet? Omdat ik het niet leuk vind. Ik heb het nooit erg gezocht. Het is een van de hoeken waartoe mijn eerzucht zich niet uitstrekt.’
Vergaderen, hij kon het wel, maar het ging vaak over zaken niet hem onvoldoende interesseren. Van stukken lezen houdt hij niet. ‘In de jaren dat ik voorzitter was van de Nederlandse Stichting voor Psychonomie heb ik bewondering geoogst bij mijn medebestuursleden, omdat ik altijd zo goed kon praten terwijl ik evident de stukken niet gelezen had.’

Denkers en voelers
Een analytische wetenschapper die zich zijn leven lang verdiept in gevoel en emoties, is dat een emotioneel of rationeel mens? Frijda kan daar geen goed antwoord op geven en draait er aanvankelijk omheen. ‘De tegenstelling tussen emoties en ratio heeft zich eigenlijk opgelost’, zegt hij, en: ‘Er bestaat wel verschil tussen rationaliteit en irrationaliteit, maar denken en voelen lopen erg in elkaar over. Hoewel het denken dat je voor voelen nodig hebt, ook heel elementair en primitief kan zijn.’
Natuurlijk ging hij zich verdiepen in emoties omdat hij er niets van snapte en in de literatuur geen antwoord vond. Daar werd hij nieuwsgierig door. ‘Wie van achttien jaar ligt niet in de knoop met zijn emoties?’
Dan geeft hij toe: hij is inderdaad een sterk voelend mens die erover is gaan nadenken. Blijkbaar kon hij dat. ‘Mensen vinden het leuk om te doen wat ze kunnen. Ik kan een beetje denken, om een of andere reden doe ik dat ook en als je merkt dat het iets oplevert, ga je het vaker doen. Maar misschien kun je geen goed onderscheid maken tussen denkers en voelers.’ Het onderscheid wordt in de literatuur niet gemaakt.
Als ik doorvraag, stelt hij: ‘Ik zou liever het onderscheid maken tussen meer of minder emotioneel geremde mensen. Er zijn mensen die graag alles onder controle willen houden en voor hen zijn emoties niet het meest handige wat je kunt hebben.’
En daarnaast heb je natuurlijk meer en minder gevoelige mensen en je hebt meer en minder reflecterende mensen. Mensen die eerst denken en dan doen. ‘In die zin ben ik natuurlijk een denker. Er zijn weinig emotionele situaties waar ik me vlug door mijn emoties liet meeslepen, zonder eerst te denken: hoe zit het in elkaar? Ik ben iemand die het pas in tweede instantie ten volle voelt.’ Maar hij is inderdaad ook een sterk en diepvoelend mens. Want heftige gevoelens dringen zich uiteindelijk wel aan hem op.

Vragen, vragen…
Er zijn nog altijd vragen die hij niet heeft opgelost en waar hij nog graag achter zou willen komen.
‘Ik zou beter willen begrijpen hoe de basisprocessen verlopen waaruit veranderingen in gedragsbereidheid voortkomen. Ik heb lang gedacht dat daar basale neurale mechanismen voor bestaan, maar die zijn nog altijd niet gevonden en misschien bestaan ze wel niet. Zo zijn er tot op heden voor een emotie als boosheid geen duidelijke circuits gevonden die iedere keer als iemand zegt boos te zijn, actief worden en die, als je ze weghaalt, de emotie onmogelijk maakt.’ Het gaat hem daarbij niet om waar het in de hersenen is gerepresenteerd, maar om de functionele beschrijving van wat er daar gebeurt.
Feitelijk komt het dus nog altijd neer op diezelfde vraag: waarom doen we wat we doen? ‘En hoewel de hersenen op zichzelf me niet interesseren, is het wel interessant te weten dat er bepaalde hersenmechanismen zijn voor bepaalde functies. Zoiets als de spiegelneuronen die nabootsing mogelijk maken. Want daardoor weten we dat het nabootsen op een elementaire functie gegrond is. Maar voor mij is dat slechts een begin, ik zou het vervolgens op een functionele manier willen begrijpen.’
Een andere basisvraag waarop hij nog geen zinnig antwoord vond, is hoe mensen emoties kunnen hebben die geen biologische oorsprong hebben, zoals honger, dorst en behoefte aan seks dat in elk geval wel hebben. Emoties kunnen ook ontstaan door gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt, zoals bij ‘gevoel van eigenwaarde’. Hoe wordt dat in de hersenen gerepresenteerd op zo’n manier dat het je hele gedrag gaat beïnvloeden? En kun je vervolgens ook emoties in computers ontwikkelen, zodat als je zegt: nu heb je alweer een foute berekening gemaakt, zo’n computer zich uit het stopcontact zou willen trekken…

Moed
Tot slot citeer ik nog een zin uit De emoties, waar ik een aantekening van maakte toen ik het boek jaren geleden las en die me altijd is bijgebleven. ‘Men mag wel zeggen dat moed vaak te wijten is aan een gebrek aan voorstellingsvermogen.’ Ik citeer de zin aan het eind van het gesprek met Frijda. Deels kan hij er nog achter staan, maar inmiddels moet hij de bewering bijstellen. Dit geldt niet voor alle dappere mensen. Er is ook moed die ontstaat door het onder de duim houden van je angst. Er zijn dappere lieden die over voldoende voorstellingsvermogen en gevoeligheid beschikken, maar die in staat zijn om hun angst onder controle te krijgen. Door het denken tijdelijk stil te zetten bijvoorbeeld. Zo heb je stuntrijders die vaak heel wat moeten doen om hun angsten, tijdelijk, te beheersen. Of bergbeklimmers zijn vaak bang als ze aan een touw hangen, maar – omdat ze goed waren in het bergbeklimmen – hebben geleerd hun angst onder de duim te houden. Of neem een held als Pim Boellaard, een verzekeringsman, die al in 1940 in het verzet ging, die naar het ergste concentratiekamp is gestuurd – en er ook weer uitkwam – en die befaamd werd als iemand die altijd de moed erin hield. Wat hij wil zeggen: geen angst voelen komt voor bij mensen die geen angst kunnen voelen, maar ook bij mensen die heel goed in staat zijn het gevoel te onderdrukken.
En hoe dat nu precies bij hemzelf zit? Daarover wil hij verder niets kwijt. Ja, hij is joods. Maar wat de invloed van de oorlog verder is op zijn emoties en zijn bestaan, dat moet iemand anders maar uitzoeken.