Ik was achttien toen ik in Nederland kwam, maar ik kon niet meteen beginnen met een studie. Ik moest de taal leren en het kostte me een jaar te begrijpen hoe het onderwijssysteem hier in elkaar steekt. Uiteindelijk ben ik in Rotterdam psychologie gaan studeren. Aanvankelijk woonde ik bij mijn ouders, maar daar was het erg onrustig, daarom woon ik nu bij een andere familie.
Zeker in het begin viel het niet mee: studeren als je de taal nog niet goed kent. Aan de Erasmus Universiteit hebben we probleemgestuurd onderwijs. Dat betekent dat studenten veel moeten praten, parafraseren, samenvatten en discussiëren. Dat is voor mij heel moeilijk, ik ben het thuis echt gaan oefenen.
Ik weet nog dat het bij de eerste bijeenkomst ging over toeschrijven van arousal. Iemand noemde het ‘toeschrijven’ en ik wist niet wat het betekende. In het Engels is het attribution, ik zou dat als ‘attributie’ vertalen. Ik dacht: als ik het vraag, lijk ik dom. Maar vraag ik het niet, dan kan ik de les niet meer volgen. Daarom heb ik het toch maar gevraagd en legde ik uit dat ik hier nog niet zo lang woonde. Niemand vond het raar en ik voelde me geaccepteerd.
Maar hoewel iedereen het begreep, konden ze het toch niet navoelen. Toen we moesten discussiëren in het Engels, zei iemand tegen me: “Nu voel ik hoe jij je moet hebben gevoeld toen je net begon met studeren.”
‘Of’ of ‘or’
In het begin vroeg ik me af of ik het zou redden. Ik studeerde ijverig, haalde mijn tentamens, maar mijn cijfers vielen tegen. Mijn tutor zei: “Het komt goed, je moet jezelf de tijd gunnen.” Ze had gelijk, later ging het beter. Mijn matige resultaten lagen niet aan mijn begrip, maar aan de manier waarop ik mijn tentamen maakte. Simpele dingen als: het woordje ‘of’ in het Nederlands is synoniem met ‘or’ in het Engels en is niet hetzelfde als het Engelse ‘of’. Dat had ik pas laat in de gaten. Toen ik dat soort dingen snapte, kreeg ik pas cijfers waar ik tevreden mee was.
In het derde jaar moesten we kiezen en dat vond ik moeilijk, ik vond alles interessant. En hoewel ik biologische psychologie het makkelijkst en erg leuk vond, heb ik voor de klinische richting gekozen, want dat is breed. Dan kan ik nog even nadenken of ik echt de klinische of meer de neuro-klinische kant op wil. Het liefst zou ik willen werken met patiënten en als het kan zou ik dat willen combineren met onderzoek.
Ik heb vrijwilligerswerk gedaan bij vluchtelingenwerk en zou graag stage lopen bij Parnassia op de afdeling interculturele psychiatrie. Daar krijgen cliënten hulp in hun eigen taal. Daar zal mijn handicap – ik spreek de taal niet op het niveau waarop anderen die spreken – ook mijn sterkste punt zijn, ik spreek immers veel andere talen.
Iets kleins
Aan één docent heb ik speciaal veel gehad. We moesten een betoog schrijven, ik had dat niet eerder gedaan en zag het helemaal niet zitten. Zo’n drukke docent had echt wel wat anders te doen dan een student met problemen te helpen, maar toch nam zij de tijd voor mij. Ik weet niet eens meer wat ze tegen me gezegd heeft, maar ik weet wel dat ik haar dertig minuten gesproken heb en toen ging ik heel gemotiveerd naar huis. Soms kan iemand iets kleins zeggen met een enorme impact op je leven. Ik ben gelijk artikelen gaan zoeken en begonnen met schrijven.
Nadat ik cross-culturele psychologie had gevolgd, begreep ik iets beter hoe het kon dat ik me zo goed kon aanpassen. Maar sommige dingen blijven vreemd. Hoe je omgaat met je ouders en docenten bijvoorbeeld. Ik ben geneigd ‘u’ tegen docenten te zeggen, je spreekt ze niet aan met hun voornaam en je staat op als ze de les binnenkomen Ik pas me aan, maar zeker als het om een oudere docent gaat, blijft dat vreemd voelen.’
foto: chris bonis