Lees verder
Bram Buunk, emeritus-hoogleraar evolutionaire sociale psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen
Geertje Kindermans

Als sociaal psycholoog aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen heb ik veel positiefs meegemaakt, maar ook een heel lastige tijd gehad. Ik was aan het promoveren op het onderwerp ‘buitenechtelijke relaties’ bij Walter Everaerd, hoogleraar klinische psychologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht en seksuoloog, en Roel Meertens, hoogleraar sociale psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Dat ik het buiten Nijmegen zocht, werd me niet in dank afgenomen door mijn collega’s. Na mijn promotie ging het verhaal rond dat mijn proefschrift, Intieme relaties met derden, niet goed genoeg zou zijn en van een Nijmeegse collega verscheen er een negatief stuk over in De Psycholoog. Waarschijnlijk vond men aan de Katholieke Universiteit mijn onderzoeksonderwerp te frivool. Ik gaf een groot interview aan Max Pam voor nrc Handelsblad, ook dat riep weerstand op. Dat had te maken met iets onhandigs wat ik in het interview had gezegd over een collega, maar ook met de grote foto die bij het artikel stond. Ik zou te ijdel en te flamboyant zijn.

Die weerstand merkte ik trouwens niet direct, pas een tijd na mijn promotie kwam ik er via via achter. Zo zei een collega tegen me: “Bram, er pakken zich donkere wolken samen boven je hoofd.” Hij vertelde dat er pogingen werden gedaan mij eruit te werken. Het was bedreigend, ongemakkelijk, en pijnlijk. Uiteindelijk ben ik – onder dwang – overgestapt naar de vakgroep Arbeids- en Organisatiepsychologie aan dezelfde universiteit. Dat gaf rust, en de mogelijkheid mijn onderzoek te verbreden. Ik kreeg veel vrijheid, maar zat er niet helemaal op mijn plek.

Euforisch

Rond 1990 solliciteerde ik als hoogleraar sociale psychologie in Groningen. De gelijknamige vakgroep daar stond heel goed bekend. Na het gesprek begeleidde een lid van de commissie me naar de deur en zei: “Bram, ik denk niet dat je je veel zorgen hoeft te maken”. De volgende dag werd ik gebeld, de keus was op mij gevallen. Ik was euforisch en opgelucht.

Inmiddels was de gure wind in Nijmegen wat gaan liggen en ik kreeg alsnog een prachtige afscheidsreceptie. Doordat ik in Groningen was aangenomen viel volgens mij het kwartje bij een aantal collega’s dat ik niet zo slecht kon zijn als men gedacht had.

Er volgde een productieve tijd in Groningen, ik heb als hoogleraar de eerste tijd de nadruk gelegd op de toegepaste sociale psychologie, en deed bijvoorbeeld onderzoek naar sociale vergelijking bij kankerpatiënten.

Ik hield me verder bezig met jaloezie, wat ik ook in Nijmegen al deed en waarmee men mij vooral associeert. Hoewel ik in Groningen een paar keer van plan was om met dat onderwerp te stoppen, kwamen er telkens weer studenten of promovendi die er iets mee wilden doen. Jaloezie is een onderwerp dat aanspreekt. Achteraf ben ik er blij om, want jaloezie is zo’n sterke en heftige emotie. Bij ieder onderzoek dat we deden, vonden we mooie en relevante effecten.

Over mijn onderzoek naar buitenechtelijke relaties werd altijd wat lacherig gedaan. Maar in die tijd kwam aids op en door de aidsepidemie werd het opeens heel relevant om dit soort gedrag te bestuderen.

‘Bram, er pakken zich donkere wolken samen boven je hoofd’

Blijven publiceren

Ik heb het soms moeilijk gehad, menigeen zou er het bijltje bij hebben neergegooid, maar ik ging door. Ik wist: als ik blijf publiceren in goede tijdschriften, komt er een moment van rechtvaardigheid. Als je gewoon blijft doorgaan, kan niemand je echt onderuithalen.

Het leidde tot een tweede hoogtepunt van mijn carrière: mijn benoeming tot academiehoogleraar in 2005 door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw). Een prachtige benoeming, want vanaf dat moment tot en met mijn emeritaat had ik alle vrijheid om te doen wat ik wilde. Ik ben me nog meer gaan richten op de evolutionaire sociale psychologie. De positie van academiehoogleraar is inmiddels afgeschaft. Zonde, vind ik. Voor beginnende wetenschappers zijn er aardig wat beurzen te winnen, dit was een van de weinige benoemingen voor de laatste fase van een carrière.

Muziek

Inmiddels ben ik met emeritaat, hoewel ik dat woord eigenlijk haat. Ik ben blijven doorwerken, maar ben het zo langzamerhand ook een beetje aan het afbouwen. Een paar jaar geleden heb ik mijn laatste promovendus afgeleverd. Dan kom je weer in een volgende fase. Ik wilde bezigblijven, maar dan anders en ben muziek gaan maken. Daarbij spreek je hele andere delen van je hersenen aan dan bij het schrijven van wetenschappelijke artikelen.

Om te beginnen nam ik bongo- en congales en maakte een cd met bevriende muzikanten. Later nam ik zangles en ging ik in een gospelkoor zingen.

Tijdens de coronacrisis konden de zanglessen niet doorgaan. Ik zat in mijn huis in Spanje en dacht opeens: ik ga mijn eigen liedjes schrijven. Dat ging eigenlijk best goed. Ik wilde ze door een zanger laten zingen, maar mijn zanglerares zei dat ik het zelf kon doen. Dat was een verrassing, echt! De demo’s stuurde ik naar haar op, via Zoom gaf ze me feedback.

Zo heb ik tot nu toe twintig nummers geschreven. Uiteindelijk heb ik, onder de artiestennaam Prof Bram, de cd More than just a lonely soul gemaakt met twaalf van de liedjes. Ze zijn allemaal geïnspireerd op liefdes-ervaringen in mijn lange verleden en ook schreef ik twee liedjes over mijn huidige vrouw.

Ik zeg niet dat het maken van de cd altijd even makkelijk was, maar ik vond het geweldig om te doen, en ik heb er veel van geleerd. Het is voor het eerst sinds mijn emeritaat, nu tien jaar geleden, dat er iets is dat ik leuker vind dan wetenschappelijke artikelen schrijven. Dat heb ik mijn hele leven nog niet gehad.

Daarnaast blijf ik ook nog met het vak bezig, ik geef veel lezingen en gastcolleges. Maar mijn aandacht gaat nu vooral uit naar het maken van muziek.’

De muziek van Prof Bram is onder andere te beluisteren via Spotify.

Beeld: Peter Valckx