Lees verder
Geertje Kindermans

Op de vraag of criminaliteit ook biologische oorzaken heeft, rustte lange tijd een strikt taboe. Adrian Raine, hoogleraar Neurocriminologie aan de universiteit van Pennsylvania, beweerde dat er een oorzakelijk verband is, en ondervond daar net als zijn collega Wouter Buikhuisen de nadelige gevolgen van. Nu lijkt het taboe de wereld uit en Raine schreef een boek over de indrukwekkende hoeveelheid wetenschappelijke kennis die er inmiddels over het onderwerp bestaat. ‘Biologie speelt een belangrijke rol, maar het is niet het noodlot.’

Adrian Raine is een gentleman, maar aan het eind van het gesprek wordt hij fel. Over zijn vakgebied – de biologische wortels van misdaad en geweld – zegt hij: ‘It was suppressed. It was suppressed in a savage way.’ En ook: ‘Als Wouter Buikhuisen eind jaren zeventig, begin jaren tachtig gewoon met zijn onderzoek verder had mogen gaan en als er geld beschikbaar was geweest, had dat veel onschuldige slachtoffers gescheeld. Dan hadden er eerder programma’s ontwikkeld kunnen worden om agressief gedrag te voorkomen en behandelen.’
Net als Buikhuisen stelt Raine dat aanleg voor geweld in de genen en hersenen is vastgelegd en dat crimineel gedrag biologische wortels heeft. Het was een taboe, Buikhuisen werd het werken onmogelijk gemaakt, vooral Hugo Brand Corstius alias Piet Grijs schreef in weekblad Vrij Nederland de ene vernietigende column na de andere. Uiteindelijk trok Buikhuisen zich uit de wetenschap terug en werd antiquair in Spanje.
Ook Raine heeft ervaren hoe het vakgebied werd weggedrukt. ‘Na mijn promotieonderzoek, waarin ik de biologische basis kant van antisociaal gedrag bij schoolkinderen onderzocht, heb ik over de hele wereld op 67 banen gesolliciteerd. Overal werd ik afgewezen. Australië, Nieuw Zeeland… ik ben zelfs afgewezen in Papoea-Nieuw- Guinea. Ik was gegaan! De universiteit daar heeft een psychologieafdeling. Ik wil niet opscheppen, maar volgens mij ben ik de enige Amerikaanse tenured professor die ooit is afgewezen door Papoea- Nieuw-Guinea. Gedurende de vier jaar dat ik solliciteerde, werkte ik in gevangenissen. Ik dacht: ik kom hier nooit meer uit.’
Wat hij beweerde over de biologische wortels van crimineel gedrag, dat mocht je niet eens dénken. Raine is regelmatig voor racist uitgemaakt. Maar hij ging door. Hij is hoogleraar Neurocriminologie aan de universiteit van Pennsylvania en doet al 35 jaar onderzoek naar de biologische basis van antisociaal gedrag.
De tijden beginnen nu eindelijk te veranderen, merkt Raine. Niet toevallig kwam onlangs zijn boek Het gewelddadige brein uit. Daarin geeft hij een overzicht van een indrukwekkende hoeveelheid onderzoek die de link tussen biologie, genen en crimineel of antisociaal gedrag aantoont. ‘Natuurlijk is dat niet het hele verhaal, ook sociale factoren spelen een rol, de biologie is niet het noodlot. Maar het speelt wel een belangrijke rol,’ stelt hij.

Het is geen voor de hand liggend onderwerp. Waar kwam uw fascinatie vandaan?
‘Toen ik psychologie aan de Oxford University studeerde en aan mijn promotie wilde beginnen, moest ik kiezen op welk gebied ik me wilde richten. Tijdens mijn studie had ik verschillende essays geschreven. Het beste essay ging over een mogelijk biologische basis van psychopathie. Psychopaten zitten in de top van de piramide: van de “abnormale mensen” zijn zij het extreemst. De dominante gedachte was dat antisociaal gedrag geen biologische basis had, maar sociologisch bepaald was. Psychopaten zouden daarop dan een uitzondering vormen. Maar ik dacht: als het bij psychopaten misschien het geval is, waarom zou het dan niet bij ander antisociaal gedrag zo zijn? Ik heb gewerkt met jongens op een vakantiekamp en daar was mij opgevallen dat sommige kinderen zich antisociaal gedroegen en niet goed waren te corrigeren, terwijl anderen wel goed op me reageerden. Wat me fascineerde: ze zaten allemaal in dezelfde omgeving, ik was hetzelfde, maar de jongens lieten verschillend gedrag zien. Daarom ben ik het bij kinderen gaan onderzoeken. Ik bestudeerde schooljongens bij wie de mate van antisociaal gedrag door hun leraren was beoordeeld en ik mat hun hersenactiviteit, zweetproductie, hartslag, huidgeleiding. Ik vond onder meer dat antisociale jongens een lage hartslag hebben.’

In uw boek vergelijkt u zichzelf met zware criminelen. Er zijn grote overeenkomsten, schrijft u…
‘Dat klopt. Als kind was ik ondervoed vanwege een slecht dieet, er waren complicaties tijdens mijn geboorte, allemaal risicofactoren van criminaliteit op latere leeftijd. Mijn hersenscan lijkt erg op die van een seriemoordenaar. Ik heb een lage hartslag in rust, ook dat is een biologische risicofactor voor antisociaal gedrag, zoals blijkt uit onderzoek dat vaak is gerepliceerd. De vraag die mij natuurlijk bezighoudt, is: hoe komt het dat ik geen crimineel ben geworden? Ik heb in de gevangenis met zware criminelen gewerkt en wist: ik sta aan de ene kant van de tralies, zij aan de andere kant, maar het had ook andersom kunnen zijn.’

Zelfs het uiterlijk zegt iets over iemands aanleg. Zie ik eruit als een crimineel?
Lachend. ‘Dat klopt. Ik heb een spleet die over mijn tong loopt, dat is een kenmerk. Laat je tong eens zien? De meeste mensen hebben in hun hand twee vouwen die van links naar rechts lopen. Als het er één is, is dat ook een signaal. Hetzelfde geldt voor lager geplaatste oren of een oorlel die vastzit of een langere ringvinger dan middelvinger. En ik trek nu mijn schoen niet uit, maar een groot gat tussen je eerste en tweede teen is zo’n teken. Maak je maar niet ongerust, jij bent onschuldig. Het klinkt lachwekkend, maar het is een van de onderdelen van het werk van de beroemde criminoloog Cesare Lombroso uit de negentiende eeuw dat waar blijkt te zijn. Deze kenmerken worden in verband gebracht met stoornissen tijdens de zwangerschap, dan zou er in de derde of vierde maand van de zwangerschap iets fout zijn gegaan in de neurale ontwikkeling. Maar als je een van die kenmerken hebt, hoef je je nog geen zorgen te maken.’

U had dus aanleg, maar u bent geen crimineel geworden. Was u als kind antisociaal?
‘Van mijn achtste tot mijn elfde zou je kunnen zeggen dat ik antisociaal was. Nou gaan veel kinderen door een moeilijke tijd heen, maar bij mij was het extreem: ik hoorde bij een bende, rookte sigaretten, liet autobanden leeglopen – daar was ik trouwens behoorlijk goed in – ik probeerde brievenbussen in brand te steken en ik nam een schaar mee naar school om bij meisjes de band van hun omslagjurk door te knippen. Ik ben er niet trots op, maar ik deed het. Op een gegeven moment ben ik het ontgroeid. De vraag die me altijd heeft gefascineerd: waarom stopte ik, terwijl anderen doorgingen?’

Heeft u een antwoord gevonden?
‘Ik geloof dat het allemaal draait om liefde. Ik had liefhebbende ouders, ik groeide op in een goede, stimulerende omgeving, heb een goed huwelijk, dat heeft me er allemaal voor behoed de verkeerde kant op te gaan. Net zoals een man die ik in mijn boek beschrijf. Na een ongeluk waren zijn hersenen net zo ernstig beschadigd als die van Phineas Gage (een spoorwegarbeider uit de negentiende eeuw die na een ongeval zware schade aan zijn hersenen opliep; Gage’s geval wordt uitgebreid door de Portugese neuroloog Antonio Damasio beschreven). Ondanks de verwonding en zijn impulsiviteit, ontwikkelde deze man geen antisociale, psychopathische persoonlijkheid. Hij werd beschermd door zijn omgeving, hij had een liefhebbende vrouw en aangezien zijn ouders een fabriek bezaten, behield hij zijn hele leven een baan. Dit is iets dat we verder moeten onderzoeken: wat beschermt mensen met de biologische risicofactoren tegen het ontwikkelen van antisociaal gedrag?’

Wat was het probleem eigenlijk precies met het onderzoek? Waarom mocht het niet onderzocht worden?
‘Daarvoor zijn een paar oorzaken aan te wijzen. Het was verdacht. Het doet denken aan wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, aan eugenetica, rassenverbetering. Het is waar dat biologisch onderzoek is misbruikt in het verleden, ik snap dat argument wel. En het is goed waakzaam te zijn, want als je het verleden negeert, kan de geschiedenis zich herhalen. Daarnaast was er de oprechte zorg dat als we gaan denken dat criminaliteit een genetische en biologische basis heeft, er geen aandacht meer zal zijn voor sociale problemen als ongelijkheid, slechte huisvesting, werkeloosheid, discriminatie. Die zorg begrijp ik ook, dit zijn onderwerpen waar we aandacht aan moeten blijven besteden. En een derde reden is volgens mij academische rivaliteit. Sociale wetenschappers wilden dat journalisten naar hen toe kwamen, de aandacht moest niet naar biologische onderzoekers gaan. Dat zou ik ook vervelend vinden…’

Maar waarom waren de sociale wetenschappers dan zo machtig?
‘Ze waren fanatiek, ze hebben ons hevig bestreden. Zelfs nog in 1993. Ik had met behulp van data van vierduizend Deense baby’s aangetoond dat als een kind complicaties tijdens de geboorte kreeg in combinatie met afwijzing van de moeder in het eerste jaar, de kans op geweldsdelict achttien jaar later verdrievoudigde. Ik had hier data over, presenteerde het in een tijdschrift. Daar werd mijn onderzoek sterk bekritiseerd, het woord racist viel regelmatig in de commentaren. Dat biologische factoren – zelfs in combinatie met sociale factoren – geweld zouden veroorzaken… je mocht het zelfs niet denken. Ook op een grote maar omstreden conferentie waar ik mijn onderzoek presenteerde, kreeg ik het verwijt dat ik een racist was. “Maar als ik dit toch constateer, hoezo ben ik dan een racist?” vroeg ik. Nou ja, misschien was ik dan geen racist, maar mijn onderzoek was wel racistisch. Even later drongen demonstranten de ruimte binnen en namen me de microfoon af. Zo’n vijftien jaar geleden zei een vriend van mij dat ik over mijn onderzoek moest schrijven voor het brede publiek. Ik schreef een voorstel voor Het gewelddadige brein, maar geen uitgever was geïnteresseerd. Inmiddels zijn de tijden veranderd, er wordt veel onderzoek gedaan naar hoe genen en hersenen onze persoonlijkheid vormen en hoe ze onze morele en financiële beslissingen beïnvloeden. Mijn boek ligt er, ik geef er interviews over.’

U kent Buikhuisen persoonlijk?
‘Wouter? Ja, ik ontmoette hem op een congres toen ik begin dertig was. Hij vroeg me of ik naar Leiden wilde komen. Ik heb hem bezocht. Ik wist niets van de problemen die hij hier had, maar kreeg daarnaast een aanbod om naar Californië te gaan. Dat heb ik gedaan: de zon, de palmen, de stranden… Ik zeg wel eens: net als Jezus vertrok ik op mijn 33ste naar het paradijs.’

We praten even over Buikhuisen en over hoe vreemd het toch is dat een vruchtbare onderzoeksrichting zo onderdrukt kan worden. Dan zegt Raine: ‘Misschien is er nog een vierde reden. Als je accepteert wat ik in het boek zeg: dat zelfs een sociaal construct als criminaliteit een biologische basis heeft, wat zegt dat dan over onze vrije wil? Over agency, over ons vermogen om te beslissen over goed en slecht? Haalt het niet iets bij ons weg over wat ons menselijk maakt? Samengevat geloof ik dat het daarom voor veel mensen niet goed voelt.’
En opeens fanatiek: ‘Maar daardoor zijn we dertig jaar achtergelopen. We kijken al decennia naar de sociale factoren als armoede, achterstelling, kindermishandeling. Natuurlijk is dat belangrijk, maar de munt heeft twee kanten. Door de biologische kant te negeren, zijn we ook niet in staat geweest om goed uit te zoeken hoe criminaliteit en geweld gestopt kunnen worden. Hebben we geen bloed aan onze handen? Het werk is onderbroken, we hadden meer kunnen doen om criminaliteit en geweld te voorkomen en behandelen.’
Bloed aan onze handen, dat is een stevige uitspraak. Raine lacht. ‘Ja, dat had ik misschien niet moeten zeggen. Maar goed, het is wel zo. Het had slachtoffers gescheeld.’

En er valt iets aan te doen, in uw boek beschrijft u verschillende mogelijkheden…
‘Mogelijk wilden sociaal wetenschappers daar niet aan: het idee dat “slechte hersenen” leiden tot slecht gedrag. Iedereen moet een gelijke kans krijgen. Maar mijn boodschap is juist: biologie is niet het noodlot. We kunnen de biologische risicofactoren veranderen. Door betere voeding bijvoorbeeld. Visolie. Het spaarzame onderzoek dat ernaar gedaan is, is veelbelovend. De hersenen gaan er beter van functioneren. Het is niet de hele oplossing, maar het is iets. Vroege verrijking van de omgeving voor kinderen, is een andere veelbelovende onderzoekstak. Dat zou de kans op crimineel gedrag van risicokinderen op latere leeftijd verminderen. Het helpen van zwangere moeders, hun informatie geven: niet roken, niet drinken. Ook dat bleek effectief. En meditatie, daardoor krijg je meer controle over je geest en je emoties. Het is in onderzoek nog niet aangetoond, maar mediteren zorgt voor verbeterd functioneren van de frontale hersenen en de amygdala, juist de gebieden die niet goed werken bij criminelen. In theorie zou het moeten werken. Het is nooit te vroeg om te beginnen, zelfs voor de geboorte. En aan de andere kant: het is ook nooit te laat. We kunnen gedrag veranderen, we kunnen het brein aanpassen. Wat is daar racistisch aan?’

Hugo Brandt Corstius is via diverse kanalen benaderd om, met de wijsheid van nu, kort te reageren op de affaire-Buikhuisen. Helaas hebben wij geen reactie ontvangen.